Het heeft geduurd tot de onthoofding van de Amerikaanse journalist James Wright Fowley alvorens de westerse wereld is ontwaakt. Pas nu realiseert men zich dat het op 29 juni 2014 zelfverklaarde Kalifaat over een leger beschikt dat volgens Al Jazeera minstens 80.000 moedjahedien (jihad strijders) rijk is – 50.000 in Syrië en 30.000 in Irak – en dat beschikt over de meest geavanceerde (Amerikaanse) wapens. Onder hen ook 270 van de 385 Belgen die in Syrië zijn gaan vechten. Zowel de Franse president Hollande als Amerikaans minister van Defensie Chuck Hagel moeten nu schoorvoetend toegeven dat de IS (Islamic State) oneindig veel gevaarlijker is dan het ongeordende Al Qaida, dat nooit over een strak georganiseerd leger heeft kunnen beschikken. Voorlopig vormt het IS leger nog geen bedreiging voor het westen, maar er zijn weldegelijk plannen om het Kalifaat uit te breiden over heel het Midden-Oosten, over heel Noord-Afrika, en in Europa minstens over heel Spanje en Portugal. De zelfbenoemde kalief Ibrahim, in werkelijkheid Abu Bakr al-Baghdadi, had het in zijn toespraak in de Grote Moskee van al-Nuri in Mossul op 2 juli over zijn plannen om het Kalifaat uit te breiden tot in … Rome.
In wat volgt proberen we een historisch overzicht te geven hoe het zo ver is kunnen komen dat het machtigste land ter wereld controle over de gebeurtenissen verloor. Hiervoor moet minstens worden teruggegaan tot de Sovjetbezetting van 1979 tot 1989 van Afghanistan. Daar is eigenlijk, tegelijk met die van de Taliban, de terreurbeweging van Al Qaida ontstaan. De latere alliantie tussen de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië was een doorn in het oog van de fundamentalisten, iets wat nog versterkt werd door de beide Golfoorlogen (1991 en 2003) waarbij de Verenigde Staten Saoedi-Arabië twee maal als uitvalsbasis gebruikten. Na de terechtstelling van Saddam Hussein in 2006 installeerde Amerika in Irak een marionettenregering die het sektarisch geweld tussen de verslagen soennieten en de in het zadel geholpen sjiieten heeft versterkt. Dat was een doorn in het oog van Al Qaida dat ijverde voor een wereldwijde verzoening tussen alle moslims onder een strenge sharia. Al Qaida is nooit in zijn opzet geslaagd omdat het geen centraal commando had en omdat splintergroepen in het wilde weg terreuraanslagen pleegden. Tijdens de Syrische burgeroorlog, die in 2011 begon, vochten rebellen die zich op Al Qaida beriepen tegen het regime van Bashar al-Assad, maar kwam het tot een open breuk met de in Syrië meestrijdende rebellen van ISIS die gaandeweg heel Oost-Syrië bezetten om later zowat de noordelijke helft van Irak te bezetten. In tegenstelling tot Al Qaida ontwikkelde ISIS, dat eveneens een wereldwijde inplanting van de sharia bepleit, wel een militair commando en een eigen leger, en riep het uiteindelijk het Kalifaat van de Islamitische Staat (IS) uit. Daarbij gaat het extreem en brutaal te werk waarbij onthoofdingen, kruisigingen, en willekeurige terechtstellingen schering en inslag zijn. De Verenigde Staten, die verantwoordelijk zijn voor de puinhoop in Irak, hebben veel te lang getalmd om in te grijpen en durven het voorlopig niet aan om met grondtroepen de terreurorganisatie IS te bestrijden. Ondertussen gaat er van de propaganda machine van IS een zekere aantrekkingskracht uit op ontspoorde westerse jongeren die ver buiten het Kalifaat mogelijks een tweede front zullen opzetten. Hierna volgt een analyse in de diepte hoe het nieuwe Kalifaat er is kunnen komen.
DEEL I: HISTORISCHE ACHTERGRONDEN (1979-2003)
Het oude Kalifaat (632-1924)
Van 632 tot 1924 heeft er een Kalifaat bestaan, wars van geografische grenzen, verspreid over vijf dynastieën van moslims die afstammelingen waren van de profeet Mohammed. Het laatste Kalifaat, het Ottomaanse, werd in 1924 afgeschaft door Mustafa Kemal Ataturk toen die in Turkije Kerk en Staat heeft gescheiden in een moderne republiek. Het Kalifaat was bedoeld om de Oema, de wereldwijde eenheid van de Islam, in stand te houden. Maar na de val van Damascus in 750, symboliseerde het Kalifaat al lang niet meer die eenheid die sindsdien steeds meer plaats maakte voor versnippering. De Oema is uitgegroeid tot de dagdromerij van bijvoorbeeld Osama bin Laden die met zijn schimmige Al Qaida probeerde af te rekenen met zulke ‘valse’ moslims als bijvoorbeeld de corrupte Saoedi-Arabische prinsen (stelling van Rudi Vranckx in zijn essay De vloek van Osama).
De Afghaanse moedjahedien luik 1 (1979-1989)
Het begrip “moedjahedien” geraakte in het westen pas bekend toen ze opdoken in Afghanistan ten tijde van de bezetting door de Sovjet-Unie. Onder de presidenten Jimmy Carter en Ronald Reagan werden ze, op aansturen van het Amerikaanse militair-industrieel complex, bewapend en getraind door de Verenigde Staten. Het ging om 20.000 tot 60.000 moslims, merendeel van buitenlandse origine, afkomstig uit Saoedi-Arabië (circa 50 %), uit Algerije, Egypte, Yemen, Pakistan en Soedan. Reagan noemde ze vrijheidsstrijders en aanvankelijk werden ze positief onthaald, bijvoorbeeld in aan aantal Amerikaanse actiefilms, deels gefinancierd door de denktanks achter het militair-industrieel complex. Op het einde van de jaren 1980 kregen ze ook financiële steun van Osama bin Laden, van geboorte een rijke Saoedi. Met sjeik Abdullah Azzam, de leider van de Palestijnse Moslim Broederschap, richtte hij een organisatie op die van overal vrijheidsstrijders ronselde om tegen de goddeloze communisten te vechten (MAK, Maktab al-Khidamat). De CIA beoordeelde ze toen als bondgenoten van het westen in de strijd tegen de Sovjet-Unie en hadden geen oog voor de ware bedoelingen van bin Laden. Die brak tegen het einde van de Sovjetbezetting met het MAK van Azzam (die in 1989 na Afghaans verraad werd vermoord).
De Eerste Golfoorlog (1990-1991)
Tijdens de acht jaar durende oorlog tussen Irak en Iran (1980-1988) had Saddam Hussein niet enkel gifgas gebruikt tegen de Iraanse bevolking, hij had vooral heel grote schulden gemaakt, niet op zijn minst in Koeweit. Datzelfde Koeweit trok zich geen moer aan van de door de OPEC opgelegde uitvoerquota van ruwe aardolie: het voerde ruim 40 % meer uit dan de quota toelieten en zorgde daardoor voor een scherpe daling in de bekomen prijzen voor ruwe aardolie, waardoor Saddam Hussein serieuze inkomsten misliep – inkomsten waarop hij gerekend had om de scheve financiële situatie van zijn land recht te zetten. Op 2 augustus 1990 maakte hij dan ook de onvergefelijke fout Koeweit militair aan te vallen met de bedoeling het bij Irak aan te hechten. Toen de Iraakse president dezelfde dag nog verkondigde dat Koeweit voortaan een nieuwe provincie van Irak was, kwam de Veiligheidsraad in spoedzitting bijeen. Er volgden twaalf resoluties die alle twaalf werden goedgekeurd door Michail Gorbatsjov namens de Sovjet-Unie. Elf andere werden ook door China goedgekeurd, waardoor Saddam Hussein zich in de steek gelaten voelde door zijn vroegere beschermheren. Op 29 november 1990 volgde de twaalfde – resolutie 678 – een ultimatum aan Irak om ten laatste tegen 15 januari 1991 de elf vorige resoluties te aanvaarden. Deze keer onthield China zich wel bij de stemming, maar niemand had gebruik gemaakt van zijn vetorecht.
De trukendoos van het militair-industrieel complex
De ineenstorting van het communisme was dan nog te onduidelijk opdat het Amerikaanse militair-industrieel complex zich al zorgen zou hebben gemaakt dat de voor hen zeer lucratieve bewapeningswedloop tussen de twee grootmachten goed en wel afgelopen was: de Sovjet-Unie bestond dan nog steeds. Wel vonden ze dat er misschien een graantje kon worden meegepikt door op 15 januari 1991 tussen te komen in het conflict tussen Irak en Koeweit. De moeilijkheid was wel hoe het thuispubliek warm te maken voor een ingreep in Irak vermits de Republikeinse president Georges W.H. Bush er niet voor te vinden was onmiddellijk oorlog in Irak te gaan voeren: het enige wat hij aanvankelijk deed was op 8 augustus Operation Desert Shield opstarten door troepen te sturen naar Saoedi-Arabië voor het geval Saddam Hussein van plan moest zijn om ook dat land binnen te vallen. In de Senaat had immers een meerderheid zich gekant tegen een oorlog in Irak. Wat nu gedaan om de balans te laten omslaan in een echte oorlog? Dus dan maar de eindeloos gestoffeerde trukendoos van het militair-industrieel complex open gegooid.
Vertegenwoordigers van dat complex richtten in augustus 1990 de organisatie Citizens for a Free Kuwait op waarvan de PR wordt doorgespeeld aan Hill & Knowlton Ltd dat daarvoor elf miljoen dollar aanrekent. Overal worden T-shirts met de tekst Free Kuwait verkocht, sprekers worden gestuurd naar colleges en universiteiten om het publiek te sensibiliseren, en tientallen aandoenlijke videofilmpjes worden verstuurd naar tv-stations in heel Amerika. Als het allemaal niet werkt als verwacht verschijnt plots overal een Koeweitse verpleegster op de buis, die in tranen komt vertellen hoe Iraakse soldaten in Koeweitse ziekenhuizen pas geboren kinderen uit de couveuses sleuren en hen op de ijskoude grond gooien waar ze uiteindelijk sterven. Meer dan tien keren zal president George H.W. Bush naar die getuigenis verwijzen en in de Senaat stemmen nu plots zeven vorige tegenstrevers van de oorlog in Irak vóór de oorlog: de verhouding is nu plots 52 % vóór oorlog tegen Irak, 47 % tegen. Een jaar later, als de Gulfoorlog al voorbij is, brengt Ted Rose in de Washington Monthly uit dat de huilende verpleegster in werkelijkheid de dochter is van de ambassadeur van Koeweit in de Verenigde Staten, dat ze nooit verpleegster is geweest en altijd in Amerika heeft gewoond.
VS-Irak 34 – 1
Eens de publieke opinie voor de oorlog in Irak is gewonnen gaat het snel. Het militair-industrieel complex zorgt via Oorlogsminister Dick Cheney en de immer tot oorlog bereide Paul Wolfowitz, dat Amerika niet in zijn eentje ten strijde moet trekken in Irak, neen 33 andere Staten, w.o. opvallend veel Arabische landen, doen mee: Saoedi-Arabië (118.000 soldaten, 145 vliegtuigen, 1840 tanks), Egypte (35.600 man, 100 tanks), Verenigde Emiraten (40.000 man, 15 schepen, 80 vliegtuigen, 200 tanks), Oman (25.500 man, 4 schepen, 63 vliegtuigen, 50 tanks), Syrië (20.800 man, 300 tanks), Koeweit (22.000 man, 15 vliegtuigen), Marokko (17.000 man), Pakistan (10.000 man), en Bahrein (7.400 man). Turkije doet niet mee aan de gevechten maar heeft 95.000 man en 92 vliegtuigen die moeten instaan voor de grondbewaking. Van West-Europa zijn het Verenigd Koninkrijk met Margret Tatcher, Frankrijk met François Mitterand, Italië, Spanje, Portugal, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Griekenland, Polen, Hongarije, Roemenië, Tsjecho-Slowakije, Nederland (met 400 man en 3 schepen) en België (400 man, 5 schepen, 12 vliegtuigen) van de partij, al beperkt het Belgisch leger zich tot steun aan Turkije bij de grensbewaking. Het leeuwenaandeel komt natuurlijk uit de Verenigde Staten met 535.000 man, 80 oorlogsbodems, 6 vliegdekschepen, 1350 vliegtuigen, 1500 helikopters, 3000 tanks en een onbekend aantal duikboten.
Saddam Hussein mag op dat ogenblik nog wel het vierde sterkste leger van de wereld hebben, met een effectief van 650.000 man is het niet opgewassen tegen het effectief van de coalitie dat 956.600 eenheden sterk is. Omdat hij op 15 januari 1991 weigert de VN-resoluties na te leven begint de oorlog, die nu niet langer Operation Desert Shield heet, wel Operation Desert Storm, al op 17 januari. Het is de eerste oorlog die vrijwel live op CNN te volgen is. Het commando wordt langs de coalitiezijde toevertrouwd aan de generaals Norman Schwarzkopf jr. en Colin Powell. Op 28 februari wordt de oorlog beëindigd met een klinkende nederlaag voor Saddam Hussein. Intussen heeft hij wel 68 Scud raketten afgeschoten op Israël in de stille hoop dat de Arabische coalitiepartners zich zouden terugtrekken, maar de militaire adviseurs van president Bush slaagden erin Israël uit de oorlog te houden om zo de coalitie intact te houden.
Oorlog niet langer een zero sum game, maar zware verliezen voor Irak
Bij luchtaanvallen verloor Irak 10.000 tot 11.000 soldaten, terwijl er nog eens 10.000 tot 12.000 zouden zijn gesneuveld bij grondoperaties. Meerdere bronnen hebben het over 60.000 tot 75.000 gewonde soldaten. Over de burgerslachtoffers in Iran lopen de schattingen uiteen van 50.000 tot 130.000. Daarnaast nog eens 30.000 burgers (vooral Koerdische guerrillastrijders en deserteurs die na het staakt-het-vuren in opstand kwamen tegen de Baath-partij van Saddam Hussein), die door troepen van de dictator werden afgemaakt tussen 7 en 14 maart 1991. Voorts was er een grote materiële schade aan gebouwen en vooral aan de gebombardeerde hydro elektrische- en elektrische centrales. In de oorlog verloor Irak 139 vliegtuigen, 8 helikopters, 74 schepen, 2.089 tanks, 2.140 stukken artillerie en 856 transportvoertuigen.
De internationale coalitie verloor 480 soldaten, onder wie 188 in rechtstreekse gevechten, 248 bij ongevallen (w.o. 98 bij een crash van een C-130H van de Royal Saudi Air Force op 21 maart 1991) en 44 ten gevolge van friendly fire. Van de coalitiepartners verloren Verenigde Staten het meest soldaten: 294. Ook werden 41 soldaten krijgsgevangen genomen. Er vielen 1.101 burgerslachtoffers, vrijwel allemaal in Koeweit. Daarnaast verloor Koeweit minstens 605 soldaten die werden gegijzeld en tien jaar later nog steeds niet werden teruggevonden. Het aantal gekwetste militairen van de coalitie beliep 2.978 eenheden. Er werden 72 vliegtuigen verloren, 17 helikopters, 2 schepen en 38 tanks.
President Bush werd verweten dat hij de taak niet heeft afgemaakt, vermits hij Saddam Hussein in het zadel liet in plaats van door te stoten naar Bagdad. Zelf verklaarde hij later dat hij dit niet opportuun achtte omdat het de Verenigde Staten het merendeel van zijn Arabische coalitiepartners zou hebben gekost. In 1992 zei Dick Cheney, de toenmalige minister van Defensie, hierover niet zonder cynisme:
“I would guess if we had gone in there, we would still have forces in Baghdad today. We'd be running the country. We would not have been able to get everybody out and bring everybody home. And the final point that I think needs to be made is this question of casualties. I don't think you could have done all of that without significant additional U.S. casualties, and while everybody was tremendously impressed with the low cost of the (1991) conflict, for the 146 Americans who were killed in action and for their families, it wasn't a cheap war. And the question in my mind is, how many additional American casualties is Saddam (Hussein) worth? And the answer is, not that damned many. So, I think we got it right, both when we decided to expel him from Kuwait, but also when the President made the decision that we'd achieved our objectives and we were not going to go get bogged down in the problems of trying to take over and govern Iraq.” Bemerk nog dat Cheney het aantal verloren soldaten in zijn toespraak wel halveerde.
De Afghaanse moedjahedien luik 2 (1996-2001)
Na de Sovjetbezetting van Afghanistan keert bin Laden terug naar zijn geboorteland Saoedi-Arabië waar hij scherpe kritiek uit op het koningshuis en op de corrupte prinsen die er tijdens de Eerste Golfoorlog een uitvalsbasis leverden voor de Amerikaanse troepen. In 1994 wordt zijn burgerschap en nationaliteit er ingetrokken, zodat hij terugkeert naar Soedan waar hij tal van zaken runt – Soedan dat op dat ogenblik op gespannen voet staat met de Verenigde Staten. Daar verschaft hij aan werkloos geworden moedjahedien werk: hij laat wegen en een luchthaven aanleggen en vangt hen op in trainingskampen voor fundamentalistische moslim-strijders. Als de relaties tussen Soedan en de Verenigde Staten verbeteren laat de consul hem in 1996 uit het land zetten, zodat hij zich terugtrekt in Afghanistan, waar hij toenadering zocht tot de Taliban.
In Afghanistan was de situatie ondertussen compleet veranderd. Na de val van het IJzeren Gordijn en het terugtrekken van de Sovjettroepen werd plots heel duidelijk hoe ver de Oema te zoeken was bij de moedjahedien: er ontstonden twee clans die elkaar begonnen te bestrijden en uit te moorden: de Taliban aan de ene zijde en Noordelijke Alliantie aan de andere zijde. Aanvankelijk won de Noordelijke Alliantie onder leiding van de Afghaans-Tadzjiekse militaire leider Achmed Sjah Massoud het van de Taliban die in het maquis onderdoken. Hij werd onder president Burhanuddin Rabbani zelfs minister (om in 2001 door twee moslims met een vals Belgisch paspoort bij een zelfmoordaanslag, gepland door de Taliban, te worden vermoord: op 9 september, twee dagen voor 9/11). De Noordelijke Alliantie hield stand van 1992 tot 1996.
In 1996 echter veroverden de Taliban, onder leiding van de moedjahedien Gulbuddin Hekmatyar, Kaboel, verdrijven zij de Noordelijke Alliantie en installeren zij in Afghanistan tijdens de burgeroorlog een extreme vorm van de sharia. Afghanistan wordt een emiraat, waar, onder leiding van Mullah Mohammed Omar vrouwen enkel nog boerka’s mogen dragen, geen recht op onderwijs meer hebben, waar mannen baarden moeten dragen, waar foto’s, video’s, internet en televisietoestellen verboden zijn (waar stond dit dan in de Koran?), waar de bevolking verplicht wordt executies bij te wonen in voetbalstadions, waar steniging, zweepslagen en amputaties in de strafwet worden ingeschreven en waar taksen worden geheven op opiaten bestemd voor Amerika. Nog ten tijde van het emiraat financiert bin Laden in Afghanistan de militaire opleiding van terreureenheden die hij van overal in de wereld rekruteert. Het emiraat onder terreur van de Taliban houdt vijf jaar stand, tot op 9/11 (zie verder) de ogen van Uncle Sam eindelijk echt open gaan en Amerika begint in te zien hoezeer het heeft gedwaald de moedjahedien veel te lang te hebben gesteund.
Het begin van het sektarisch geweld en doorbraak van Al Qaida
Het zou fout zijn de moslimfundamentalistische en paramilitair georganiseerde beweging Al Qaida te aanzien als een nevenverschijnsel van de Eerste Golfoorlog. De beweging ontstond ruwweg al veel eerder, tijdens de Afghaanse Oorlog, waarbij strijd werd geleverd tegen de Sovjet bezetting van het land. Stichter, in 1988, was de vroegere bankier en econoom Osama bin Laden. Hij steunde de moedjahedien financieel en kreeg daarbij aanvankelijk zelf steun van … de Verenigde Staten via de Pakistaanse Inter-Services Intelligence. Uit een CRS Rapport van 2004 blijkt duidelijk dat de CIA tijdens de Sovjetbezetting van Afghanistan jaarlijks 500 miljoen dollar toeschoof naar de moedjahedien waarvan bin Laden deel uit maakte. In het rapport, p. CRS-84, leest men: “During the Afghan war, the Central Intelligence Agency provided roughly $500 million a year in material support to the Mujahedin, though there is no evidence that U.S. aid was given to bin Laden himself.”
Het optreden van de Arabische landen, als bondgenoten van de Verenigde Staten, heeft het profiel van Al Qaida wel grondig veranderd. Hij en zijn schimmige beweging, eerder een netwerk van terroristen dan een goed georganiseerd leger, namen aanstoot aan het feit dat de Verenigde Staten in Irak de Koerden en de sjiieten aanzette tegen het soennitische regime van Saddam Hussein, een strijd die na de oorlog zou ontaarden in continu sektarisch geweld in Irak. Dit alles was voor de leiders van Al Qaida een bewijs dat westerse regimes met de steun van corrupte Arabische dictators de eenheid, de Oema, van de moslimgemeenschap had vernietigd. Daarop keerde Al Qaida zich zowel tegen de Verenigde Staten en de eeuwige bondgenoot Israël, als tegen het Saoedische koningshuis, het regime in Caïro, en tegen de andere moslimlanden die Amerika hadden gesteund tijdens de Eerste Golfoorlog.
Pas in 1998, na de tweede fatwā van bin Laden (zie verder) begint de CIA zich zorgen te maken in Al Qaida, en worden bin Laden en Al Qaida plots staatsvijand nummer één. Eerder al, op 26 februari 1993, hadden terroristen in de kelders van het World Trade Center in New York een autobom laten ontploffen waarbij zes doden vielen en 1.042 gewonden, maar die aanslag werd niet direct gelinkt aan Al Qaida. Wel was de hoofdverdachte de Pakistaan Ramzi Yousef, wiens oom Khalid Saikh Mohammed was, iemand die pas veel later zou worden ontmaskerd als een vooraanstaand lid van Al Qaida. Ook een latere aanslag, op 26 juni 1996, gericht tegen een Amerikaanse legerbasis in Dharaan, Saoedi-Arabië, werd door de administratie van president Bill Clinton niet onmiddellijk gelinkt aan Al Qaida. Daarbij vielen 19 leden van de American Air Force en meer dan 547 gewonden. Niet toevallig was Dharaan de zetel van de grootste Arabische petroleummaatschappij, Aramco, waar tijdens Operation Desert Storm niet minder dan 24 Amerikaanse militairen omkwamen na een beschieting met een Iraakse Scud raket. Vijf maanden later werden veertig sjiitische moslims opgepakt en werd de aanval toegeschreven aan de Saudi Hezbollah, nog steeds niet aan Al Qaida dat weldegelijk de aanslag had gepland.
Al Qaida’s verlangen naar een nieuw Kalifaat
Al kort na de Eerste Golfoorlog laat Osama bin Laden horen dat het weldegelijk zijn bedoeling is het sinds 1924 verdwenen Kalifaat te herstellen. Hierover schrijven Audrey K. Cronin & Cie in het CRS Rapport van 2004 bestemd voor het Congres:
“Al Qaeda is an umbrella organization that carries out its own terrorist acts as well as providing logistical and training support to other extremist groups. Al Qaeda seeks to destroy the regimes of Muslim countries it deems as ‘non-Islamic’ in order to establish a worldwide Islamic religious government based on the ancient model of the Caliphates. The groups believe the United States and its allies are the single greatest roadblock to that goal and therefore issued a proclamation calling for all Muslims to kill Americans – military or civilian – in order to secure the expulsion of Western influence from the Muslim world.”
De essentie van Al Qaida is dat het geen nationalistisch terrorisme is zoals bijvoorbeeld IRA, Hamas, Taliban, maar dat het wereldwijd de versplinterde moslimgemeenschap wil herenigen in de Oema zoals die (idealisering!) vóór de Val van Damascus in 750 bestond. Al Qaida is dan ook geen centraal geleide structuur maar bestaat uit kleine groepen, zowat over de hele wereld verspreid, die bereid zijn aanslagen te plegen tegen allen die met de steun van de Verenigde Staten en Israël het salafistisch erfgoed hebben besmeurd.
Bin Laden en de eerste fatwā (1996)
Al Qaida zou nooit geworden zijn wat het is indien de CIA en het Amerikaanse militair-industrieel complex tijdens de bezetting van Afghanistan niet de fout hadden gemaakt om in de onvervalste traditie van de Koude Oorlog retoriek de moedjahedien met geld en wapens tegen de Sovjet-Unie te steunen. Osama bin Laden, die tot 1988 blijkbaar min of meer normale relaties had met de CIA, wordt door diezelfde CIA en door de NSA vanaf het einde van de Eerste Golfoorlog wel gewantrouwd, maar zonder dat zij weten dat hij de charismatische geestelijke leider is van een wereldwijde terreurbeweging. Van dat leiderschap worden ze zich pas na 23 augustus 1996 bewust als hij zijn eerste fatwā uitspreekt.
Centraal daarin staat het verlangen, neen de plicht, de Oema te herstellen, een Oema die door de alliantie van “zionistische kruistochtvaarders” (de Verenigde Staten en Israël) met de country of the two Holy Places (Saoedi-Arabië dus) volkomen teloor is gegaan. In de Engelse tekst van de eerste fatwā komt de term “Ummah” dan ook tientallen keer voor, bijvoorbeeld als hij zegt:
“Utmost effort should be made to prepare and instigate the Ummah against the enemy, the American-Israeli alliance- occupying the country of the two Holy Places and the route of the Apostle”, of “Today your brothers and sons, the sons of the two Holy Places, have started their Jihad in the cause of Allah, to expel the occupying enemy from of the country of the two Holy places. And there is no doubt you would like to carry out this mission too, in order to re-establish the greatness of this Ummah and to liberate its’ occupied sanctities. (…) Our Lord, guide this Ummah.”
Bin Laden roept jonge moslims dus op jihadi te worden en in Saoedi-Arabië de trawanten van de Verenigde Staten en Israël te bestrijden.
Bin Laden en de tweede fatwā (1998)
Nog steeds teruggetrokken in Afghanistan wordt de toon van bin Laden en zijn naaste medewerkers steeds radicaler. Samen met Ayman al-Zawahiri, leider van een ongeordende Egyptische groep jihadi, met de Pakistaanse emir Fazlur Rehman Khalil, met de Pakistaanse jihad strijder Shaykh Mir Hamzah en met de Egyptische leider van de terreurgroep al-Gama’a al-Islamiyya Ahmed Refai Taha vaardigt Osama bin Laden op 23 februari 1998 een tweede fatwā uit die een regelrechte oorlogsverklaring aan het adres van de Verenigde Staten is. We lezen immers:
“The ruling to kill the Americans and their allies — civilians and military — is an individual duty for every Muslim who can do it in any country in which it is possible to do it, in order to liberate the al-Aqsa Mosque and the holy mosque [Mecca] from their grip, and in order for their armies to move out of all the lands of Islam, defeated and unable to threaten any Muslim. This is in accordance with the words of Almighty God…We — with God’s help — call on every Muslim who believes in God and wishes to be rewarded to comply with God’s order to kill the Americans and plunder their money wherever and whenever they find it.”
Vanaf nu wordt bin Laden, die het staatsmonopolie van het geweld durft aanklagen – de ergste bedreiging voor een Staat – vijand N° 1 voor de Verenigde Staten. Het feit dat Ahmed Refai Taha de fatwā mee ondertekent linkt hem onmiddellijk aan een reeks eerdere terroristische aanslagen die nu allen aan Al Qaida worden gelinkt. Op 17 november 1997 richten zes jihadisten van de al-Gama’a al-Islamiyya terreurorganisatie in de Tempel van farao Hatshepsut in Luxor in Egypte gedurende 45 minuten een ware slachtpartij aan. Daarbij worden 62 mensen, onder wie 58 toeristen met machetes en slagersmessen verminkt (vooral vrouwen) en in koelen bloede vermoord. Onder hen 36 Zwitsers, een vijf jaar oud Brits kind, vijf andere Britten, vier Duitsers, twee Colombianen en vijf Japanse koppels op huwelijksreis. Ook vier Egyptenaren – twee bewakers, een gids en een politieagent – kwamen daarbij om. Op één van de lijken vindt men een religieuze boodschap waarin Allah wordt geprezen. Het zestal jihadisten kaapt daarop een bus, en valt onderweg een politiepost en een militiekorps aan. Daarbij wordt één van de moordenaars gedood. Vijf anderen vluchten de bergen in en worden enkele dagen teruggevonden in een grot, waar ze collectief zelfmoord hebben gepleegd. Van uit zijn ballingsoord laat Ahmed Refai Taha weten dat het niet de bedoeling was toeristen te doden, enkel om hen te gijzelen.
Omdat de politie hem linkt aan Al Qaida worden nu plots ook de aanslagen van 26 februari 1993 in het New York World Trade Center, en van 26 juli 1996 op een Amerikaanse legerbasis in Dharaan, Saoedi-Arabië (zie hoger) aan Al Qaida toegeschreven.
Al Qaida en een nieuwe golf van aanslagen (1998-2001)
Hoe zwaar de CIA en de NSA Al Qaida al die tijd hadden onderschat blijkt zes maanden na de tweede fatwā als de ongeordende terreurgroep bomaanslagen pleegt op de Amerikaanse ambassades in Nairobi (Kenia) en in Dar Es Salaam (Tanzania). De aanslagen grijpen simultaan plaats op 7 augustus 1998, op hetzelfde uur, uitgerekend op de achtste verjaardag van Amerikaanse militaire aanwezigheid in het door Al Qaida gehate Saoedi-Arabië. In Nairobi komen 212 mensen om, doch (naar Al Qaida normen) “slechts” twaalf Amerikanen. In Dar Es Salaam vallen er elf slachtoffers. Onmiddellijk worden 21 mensen aangeklaagd, onder hen Osama bin Laden en Ayman al-Zawahiri. Zeven van hen werden ondertussen gedood (ook bin Landen, zie verder). Een achtste overleed ondertussen aan leukemie. Zes zitten een levenslange gevangenisstraf uit in de Verenigde Staten. Twee zitten sinds 1999 opgesloten in het Verenigd Koninkrijk. Drie (onder wie al-Zawahiri) zijn nog steeds voortvluchtig en één wordt niet meer gezocht. Kort na de aanslag verspreidde de Amerikaanse overheid het sensatieverhaal dat de dan nog op de vlucht zijnde bin Laden zich schuil hield in het oosten van Afghanistan in een luxueus hoofdkwartier dat Tora Bora werd genoemd. Het verhaal was compleet verzonnen.
De bloedigste en meest spectaculaire aanslag is die van 11 september 2001 waarbij 19 jihadi vier verschillende Amerikaanse vliegtuigen kapen, met aan boord telkens iemand die een Boeing weet te besturen. In elk vliegtuig wordt de piloot overmeesterd en neemt een kaper de besturing over. Twee ervan doorboren de torens van het World Trade Center in New York waarbij brand uitbreekt zodat de beide torengebouwen uiteindelijk instorten. Een derde toestel boort zich door het Pentagon in Washington. In een vierde toestel, dat allicht het Capitool of het Witte Huis moest treffen, kunnen passagiers blijkbaar de gijzelnemers overmeesteren zodat de kaper het toestel in Shanksville (Pennsylvania) laat neerstorten. In totaal vallen er 2.997 slachtoffers. De vierdubbele aanslag is blijkbaar over een periode van vijf jaar zorgvuldig voorbereid. Algemene verslagenheid in de Verenigde Staten, algemeen gejuich in o.m. de Palestijnse gebieden. Na de aanslagen regent het een stortvloed van complottheorieën verspreid door de 9/11 Truth Movement als zou de overheid – en niet Al Qaida – alles in kaart hebben gezet om (1) het militaire budget te kunnen verhogen, (2) oorlogsvoering in het petroleumrijke Midden-Oosten te kunnen rechtvaardigen en (3) de burgerlijke vrijheden drastisch te kunnen beperken. Geen van de fantasierijke complottheorieën heeft stand kunnen houden: ze werden één na één ontzenuwd. Ook dat van de abnormale hoeveelheid uitgeschreven putopties (bij speculeren à la baisse) tegen American Air Lines. Het grote volume in de handel was in werkelijkheid een gevolg van een eerdere winstwaarschuwing van de vliegtuigmaatschappij.
Wat niet kan worden ontkend is dat Achmed Sjah Massoud, de leider van de Noordelijke Alliantie in Afghanistan, die onder het emiraat van de Taliban in het noorden van het land hardnekkig weerstand bood tegen hun repressieve regime, begin 2001, bij een bezoek aan het Europees Parlement in Brussel, waarschuwde dat zijn veiligheidsdienst duidelijke geruchten had opgevangen dat Al Qaida een grootschalige operatie op Amerikaans grondgebied aan het voorbereiden was. Blijkbaar werd dit door de CIA niet ernstig genomen. Massoud, die in het onbezette gebied van Afghanistan o.m. scholen voor meisjes had geopend, werd twee dagen voor 9/11 vermoord (zie hoger).
Oorlog in Afghanistan (2001-2014?)
De populariteit van president George W. Bush daalt na de aanslag zienderogen. In een eerste reactie kondigen hij, minister van Defensie Donald Rumsfeld en minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell een Crusade on Terror aan, later omgezet in War on Terror. Artikel V van het NAVO Verdrag wordt ingeroepen omdat de aanslagen een oorlogsdaad zijn tegen één van de ondertekenende coalitiepartners. Op 14 september eist het State Department van de Taliban in Afghanistan dat ze bin Laden en de daar verscholen terroristen van Al Qaida zouden uitleveren aan de Verenigde Staten. De taliban leider Mohammed Omar laat weten dat daarop pas kan worden ingegaan wanneer bin Laden een eerlijk proces krijgt in een ander land dan de States. Voorts eisen de Taliban dat Amerika onomstootbare bewijzen zou leveren dat bin Laden schuldig is. Later volgt een bericht dat Pakistan bin Laden gevangen houdt en dat het bereid is die aan Afghanistan uit te leveren als er garanties zijn voor een eerlijk proces. De Bush-administratie weigert echter hierover te onderhandelen. Ondertussen heeft Tony Blair, de Britse premier, de Taliban ook verzocht bin Laden uit te leveren.
Op 7 oktober 2001 start Amerika met een reeks bombardementen op Kaboel, op Jalabad en op de luchthaven van Kandahar. In minder dan geen tijd krijgen de Verenigde Staten steun van het Verenigd Koninkrijk en van de NAVO. Later sluiten ook Canada en Australië zich bij de alliantie aan. Op 12 november vluchten de laatste Taliban uit Kaboel weg. Ondertussen zijn ook NAVO grondtroepen in Afghanistan geland. Op 13 november wordt oud-president Burhanuddin Rabbani terug in functie hersteld aan het hoofd van de Islamitische Overgangsstaat Afghanistan. [Hij zal in september 2011 bij een bomaanslag worden gedood, maar is dan als president al lang vervangen.] De Taliban leider Mohammed Omar – die onder het emiraat nooit de titel van president aanvaardde – is ondertussen gevlucht (en blijft tot op vandaag onvindbaar). De schrikperiode van het emiraat is voorbij. Kort daarna vallen ook Kandahar en Kunduz na een regen van bombardementen. Ook de vermeende schuilplaats van bin Laden in het Tora Bora gebergte wordt compleet vernietigd.
Op 14 november keurt de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een resolutie goed waarbij ISAF (International Security Assistance Force) de toelating krijgt om de veiligheid te verzekeren in Kaboel en omstreken. In totaal leveren 46 landen troepen, 100.330 eenheden in totaal, waarvan 68.000 door de Verenigde Staten en 9.000 door het Verenigd Koninkrijk (België levert 253 soldaten, Nederland 500). Aanvankelijk staat ISAF onder commando van de Amerikaanse generaal Joseph F. Dunford, maar vanaf 11 augustus 2003 worden het politieke commando en de coördinatie van ISAF overgedragen aan de NAVO.
Op 22 december 2001 wordt Hamid Karzai, een oud-minister van Rabbiani en een medewerker van de Noordelijke Alliantie, op de Internationale Afghanistan Conferentie in Bonn door een delegatie van de vroegere koning Zahir Shah, aangesteld tot voorzitter van het overgangsbeleid. Op 19 juni 2002 wordt hij president van de Islamitische Overgangsstaat Afghanistan, op 7 december 2004 president van de Islamitische Republiek Afghanistan. Dat is hij tot op vandaag gebleven.
Tijdens de Afghaanse Oorlog komt het nog herhaaldelijk tot confrontaties met rebellerende Taliban, en ook tot twee keer toe met Pakistan dat Amerika ervan beschuldigt zijn grenzen te hebben geschonden. Vanaf 2011 worden geleidelijk troepen teruggetrokken en half 2012 gaat de NAVO ermee akkoord tegen eind 2014 zijn 130.000 ISAF troepen terug te trekken. Hierover werden ook akkoorden afgesloten tussen de presidenten Obama en Karzai (op 2 mei 2012 en 11 november 2012). Momenteel beloopt de Amerikaanse troepensterkte in Afghanistan nog steeds 80.000 manschappen. Dat de Taliban nu definitief zouden zijn uitgeschakeld is niet meer dan een wenstroom van het westen. In de oorlog kwamen tienduizenden burgers om, vier duizend ISAF militairen en meer dan tienduizend Afghaanse veiligheidsagenten. Nog 2,2 miljoen Afghanen zijn op de vlucht.
De Tweede Golfoorlog: zoeken naar voorwendsels (2001-2003)
Geplaagd met een structurele overproductie en een falende energiebalans, ook met een nefaste handelsbalans en torenhoge staatsschulden, ondergaat de Amerikaanse samenleving dan op 11 september een serieuze psychologische schok. Aangevallen op eigen terrein door een onzichtbare vijand (fundamentalistische moslim terroristen) krijgt het Amerikaanse militaire imperialisme een geweldige deuk in zijn prestige. Binnen de power elite (synoniem: militair-industrieel complex) – gevormd door bankiers en captains of industry (economische zuil), door wapenindustrie en ex-generaals (de militaire zuil), door politieke partijen en hun president plus de Republikeinse pers (de politieke zuil) – gaan er onmiddellijk stemmen op het geschonden prestige weer op te knappen. Bovendien hebben twee vroegere structurele crises geleerd dat gegeneraliseerde oorlogen een middel zijn om structurele economische crises op te lossen. Er wordt dus onmiddellijk beslist dat Amerika een reeks oorlogen moet voeren om de Axle of Evil uit te schakelen.
De oorlog in Afghanistan was een maat voor niets: noch Osama bin Laden, noch Al Qaida konden worden uitgeschakeld. Er moest dus een Ersatz vijand worden gezocht. Beweren dat tot de oorlog werd beslist onder druk van de zionistische vleugel binnen de Amerikaanse power elite, is wel erg kort door de bocht. Amper drie uur na de aanslag noteerde Donald Rumsfeld al: "Best info fast. Judge whether good enough hit S.H." (Saddam Hussein) "at same time. Not only UBL" (Osama bin Laden).”
Om een tweede Golfoorlog te kunnen rechtvaardigen moesten er dus geloofwaardige voorwendselen worden gezocht. En ja hoor, die waren snel gevonden: (1) Irak heeft massavernietigingswapens waarmee niet enkel Israël kan worden getroffen, maar ook de Amerikaanse burger; (2) Irak speelt onder één hoedje met Al Qaida en steunt het internationaal terrorisme; (3) In Irak is er geen plaats voor democratie, het volk wordt er onderdrukt door dictator Saddam Hussein; (4) Irak steunt het zelfmoordterrorisme tegen Israëliërs; (5) Irak negeert de ontwapeningsresoluties van de Verenigde Naties.
Er is zowel voor als na de oorlog koortsachtig gezocht naar massavernietigingswapens, o.m. door het team van Hans Blix, maar nooit werden die gevonden. Er is evenmin het geringste bewijs geleverd dat Hussein banden zou hebben gehad met fundamentalistische terroristen: ze waren wel integendeel een bedreiging voor zijn regime. En dat Hussein een dictator was kan nooit een legale reden tot oorlogsvoering zijn, want dat behoort tot de binnenlandse aangelegenheden. Trouwens hoe vaak heeft Amerika geen dictators in het zadel geholpen? Te gek voor woorden is de aanklacht dat Irak zelfmoordterrorisme tegen Israël zou steunen, ook daarvan werd nimmer het geringste bewijs geleverd. En na 8 november 2002 liet Irak wel opnieuw controle toe op zijn ontwapening.
Wat zijn dan wel de ware redenen? Die waren hoofdzakelijk politiek-economisch van aard. (1) Met George W. Bush aan de macht veranderde het militair-industrieel complex grondig van vorm. Onder alle vorige presidenten zaten in de denktanks die adviseren in internationale veiligheid altijd Republikeinen én Democraten, of nog: alle vorige presidenten sinds generaal Eisenhower reden langs beide zijden van de straat. Onder George W. Bush kwam er een presidentiële administratie die uitsluitend bestond uit neoconservatieven die prima relaties onderhielden met zulke bedrijven als de Carlyle Group, Enron, Unocal (waar de latere Afghaanse president Hamid Karzai CEO is) en Halliburton Energy Services, allen zeer bedrijvig in de petroleum business. Die ergerden er zich mateloos aan dat Saddam Hussein – in tegenstelling tot de OPEC landen – petroleumleveringen niet langer in Amerikaanse dollars maar in euro liet betalen, waardoor petroleumleveringen 10 tot 15 % duurder werden. Hierdoor kwam de dollar, die sinds de val van Bretton-Woods niet langer door goud werd gedekt nadat Richard Nixon in 1973 de gouden standaard had opgezegd, onder sterke neerwaartste druk te staan. Saddam Hussein kostte de neoconservatieve petroleumboeren pakken vol geld.
Niet onbelangrijk is (2) dat een oorlog met Irak er misschien kan voor zorgen dat zulke petroleumgiganten als Standard Oil, Mobil en BP, in 1973 nog verenigd in het IPC consortium, bij succes mogelijks de olievelden terug kunnen krijgen die Saddam Hussein destijds voor een habbekrats wist te nationaliseren. En indien de nationalisatie niet ongedaan kan worden is het voor de neocons van groot belang Irak zo lang mogelijk bezet te houden en de opbrengsten van de door Amerika bezette olievelden te gebruiken voor het financieren van de oorlog. In Irak kost het opdelven van een barrel ruwe aardolie amper 0,97 dollar tegen 4 dollar in Texas.
Binnen de power elite is er (3) vooral druk van de neocons die uitmuntende banden hebben met wapenfabrikanten, inzonder met Halliburton waar vicepresident Dick Cheney jaren CEO is geweest. Halliburton doet niet enkel in olie maar zit ook in de wapenindustrie en in de wederopbouw. Vóór en tijdens de oorlog zal het voor 18 miljard dollar overheidscontracten binnenrijven, waarvan 7 miljard zonder de geringste aanbesteding. De druk om oorlog te voeren komt vooral van het (i) PNAC (Project for a New American Century) met Dick Cheney, Paul Wolfowitz, Lewis Libby, Jeb Bush, Richard Perle, William J. Bennett, Donald & Robert Kagan, William Kristol & Cie; van (ii) de CFR (Council on Foreign Relations) met (weer) Paul Wolfowitz, met de wapenlobbyist Richard L. Armitage, met (weer) Dick Cheney, met een aantal nazaten van David Rockefeller (die voorzitter van CFR was van 1949 tot 1985), met Henry Kissinger, met de jounalist en filosoof van de neocons Norman Podhoretz, met Dov Zakheim, etc.; en van (iii) de WHIG (White House Iraq Group) met (alweer) Dick Cheney, (nog eens) Lewis Libby, met Condoleeza Rice, Karl Rove, Karen Hughes en Andrew H. Card. Deze nieuwe power elite is er één met een missie: na de Val van de Muur van Berlijn moet Amerika de global leader worden die de wereldpolitiek beheerst. Voor al die vertegenwoordigers van de power elite was het uitbreken van de wereldvrede na de val van het communisme doodgewoon een ramp: het wegvallen van de wapenwedloop met de Sovjet-Unie liet de omzetcijfers van de wapenhandel met een kwart dalen. Een nieuwe oorlog vooral voor Halliburton een goudmijn, des te meer naarmate er meer coalitiepartners konden worden gevonden.
Ten slotte – en dat illustreert het cynisme van het Amerikaans militair-complex – is het belangrijk dat (4) de luchtmacht zoveel mogelijk gebouwen plat bombardeert want vicepresident Dick Cheney heeft ervoor gezorgd dat zijn Halliburton de exclusiviteit voor de wederopbouw krijgt (beslist in 2002, toen de oorlog nog moest beginnen).
Het andere smoelenboek: kopstukken van het militair-industrieel complex (2001-2008). Voor het eerst in de geschiedenis van de power elite allemaal Republikeinen en niets dan neoconservatieven. Een paar van hen hadden na het einde van het presidentschap van George W. Bush gerust voor een oorlogstribunaal mogen verschijnen…
0 Reacties