MAN EN PAARD NOEMEN
Het was niet roekeloos, het was misdadig
Het huidige bankwezen is nauwelijks nog te vergelijken met dat wat het meer dan honderd jaar is geweest. Van de haast heilige scheiding tussen depositobanken, die geen risico’s mochten nemen met de tegoeden van hun klanten, en investeringsbanken die dat wel mochten doen, is niets meer over gebleven. Zeggen dat de fire wall verdween met het opdoeken in 1999 in de Verenigde Staten van de Glass-Steagall Act is een overdrijving. De FED duldde al jaren eerder dat de Bankwet van 1933 stelselmatig werd uitgehold. Een eerste keer gebeurde dit in 1987 toen de Section 20, die depositobanken verbood filialen op te richten die handelden in risicodragend kapitaal, afgezwakt werd en het toegestaan werd dat banken 5 procent van hun inkomen mochten halen uit deals met financiële holdings. In 1988 werd dat opgetrokken tot 10 procent. London City volgde in Europa vrijwel onmiddellijk dat voorbeeld.
Voorts werd het sinds 1987 toegestaan dat depositobanken konden intekenen op zo genoemde collateral debt obligations (CDO’s), gebundelde kredieten met hoge hefboomeffecten (high leverage returns). Van de Continental Illinois Bank wordt beweerd dat die al in 1987 de eerste CDO op de markt bracht. Nog op het einde van de jaren 1980 greep de FED niet in toen Citibank de eerste financiering plaatste door middel van zogeheten structured investment vehicles waardoor het Section 20 verbod werd omzeild omdat de tegenpartij geen filiaal van de bank was. Bliksemsnel ontstond na 1987, meestal uitgaand van investeringsbanken een waslijst van innovatieve bankproducten die men meer algemeen gestructureerde kredieten ging noemen en aan depositobanken werden gesleten. En weer namen noch de FED, noch de Europese centrale banken initiatieven om die vorm van casinokapitalisme te stoppen. Toen de Glass Steagall Act in 1999 onder het bewind van Bill Clinton werd vervangen door de Gramm-Leach-Biley Act was ze inderdaad al morsdood. Hoe erg het met de illusoire fire wall tussen depositobanken en investeringsbanken gesteld was, werd treffend beschreven door de Belgische econoom Ivan van de Cloot in zijn boek Roekeloos (2014): “In de Verenigde Staten zorgde minister van Financiën Robert Rubin (een vroegere directeur van Goldman Sachs – jpvr) ervoor dat, hoewel de restanten van de overblijvende restanten van de Glass Steagall regelgeving een fusie tussen de verzekeraar Travelers en de bank Citicorp verbood, deze toch probleemloos kon doorgaan. Rubin verliet de schatkist in juli 1999 en werd enkele maanden later benoemd bij Citigroup voor een vergoeding van 15 miljoen dollar. Zijn beschermeling Lawrence Summers mocht zelfs nadien nog topadviseur bij Obama worden over bankendossiers, en we zagen diens rol bij de gebrekkige regulering van de bankensector.”
Eigenlijk stond de Glass-Steagall Act zo goed als machteloos tegen de handel in allerlei nieuwe bankderivaten. Ik beperk mij voorlopig tot één voorbeeld. Een kras, om niet te zeggen pervers mechanisme in die handel in bankderivaten – hoewel perfect legaal! – zijn de SPE’s, de zogenaamde special purpose entities die voorheen een voorrecht waren voor energiebedijven (remember Enron!) en de investeringsbanken. Die techniek werd na 1999 gretig overgenomen door depositobanken – commerciële banken dus, die steeds meer gingen handelen als waren zij nu heuse investeringsbanken, ondanks het feit dat zij met het geld van kleine spaarders speelden, niet met dat van het rijkste deel van de bevolking zoals de originele investeringsbanken. Hier in Europa spreekt men liever van SPV’s, special purpose vehicles of van titrisation bij de Franstaligen. Het is een mechanisme waarbij bedrijven of banken langlopende tegoeden of kredieten bundelen en die verkopen aan een in het buitenland éénmalig en tijdelijk opgerichte off-shore vennootschap (vaak Bermuda, Kanaaleilanden, Kaaimaneilanden maar ook Andorra, Liechtenstein of Zwitserland ) – de special purpose entity dus – die zelf geld ophaalt door eigen schuldpapier uit te geven, schuldpapier dat ze dan verkoopt aan (andere) banken. De bedoeling ervan is dat bij een foute afloop de handelende bank niet failliet gaat, vermits de verliezen niet in de eigen boekhouding worden ingeschreven, wel in die van de tijdelijke vennootschap die werd opgericht om een specifiek doel te bereiken. Daarom noemt men een SPV/SPE ook een "bankruptcy-remote entity". De oprichting van SPV’s is dus een techniek waarbij financiële instellingen risicovolle beleggingen buiten de balans kunnen houden. Wanneer die beleggingen dan fout aflopen komen de verliezen inderdaad enkel in de balans van de gebruikte SPV terecht, waarbij voorafgaand werd vastgelegd dat die nooit failliet kan gaan. Door te werken met een orphan structure is de risiconemende financiële instelling geen aandeelhouder van de SPV, wat toezicht op deze tijdelijke vennootschappen bemoeilijkt, zoniet onmogelijk maakt. SPV’s zijn onafhankelijk en genieten van bankruptcy remoteness. Geen van de kopers van door een SPV uitgegeven schuldpapier kan het failissement van zo’n SPV inroepen om te verhinderen dat beleggers schade zouden ondervinden als een medebelegger het failissement van de SPV zou inroepen. Kopers van schuldpapier, uitgegeven door SPV’s of SPE’s kunnen in geval van financiële problemen enkel beslag leggen op de financial assets van dat soort bedrijven.
Wie die onfrisse techniek heeft uitgevonden is niet geweten, al wordt hierbij wel verwezen naar of Goldman Sachs, of Citicorp. Zoveel is duidelijk dat de uiteindelijke bedoeling ervan was om controle door de Securities and Exchange Commission – d.i. de Amerikaanse beurswaakhond – onmogelijk te maken of op zijn minst te belemmeren. Het bestaan van SPE’s of SPV’s zou bij onze huisbankiers allicht ongeweten zijn, ware het niet dat de Amerikaanse gasleverancier Enron er eind 1990, begin 2001 schromelijk misbruik van heeft gemaakt om zijn balans onvoorstelbaar op te smukken en de koers van het aandeel zo de hoogte in te jagen. Inderdaad, ondanks gigantische schulden zijn Kenneth Lay, de stichter, en Jeffrey Skilling, de CEO, erin geslaagd de waarde van het intrinsiek waardeloze aandeel te doen stijgen tot meer dan 90,56 dollar.
Kort voor de Gas Bank, die Enron met zijn meer dan 3.000 filialen geworden was, in faling ging (op 2 december 2001) schreef Lay zijn meer dan 20.000 werknemers nog aan dat dat het Enron aandeel nog met 800 procent zou stijgen tegen eind 2010. Enkele weken later was datzelfde aandeel nog maar een paar dollarcent waard en stonden Lay’s 20.000 werknemers werkloos op straat. Het loont de moeite hier even een parallel te trekken met wat de Belgische Dexiabank overkwam tussen 2008 en 2009. Daar had de plaatselijke Kenneth Lay, in casu de megalomane Fransman Pierre Richard, nog voor hij het zinkende schip in het holst van de nacht ontvluchtte, zijn aandeelhouders fabuleuze winsten voorspeld maar verschrompelde de waarde van het Dexia-aandeel van bijna 25 euro in augustus 2008 tot een paar eurocent begin 2012. Waar Enron – op één na het grootste schandaal uit de Amerikaanse beursgeschiedenis – 31,2 miljard dollar schulden achterliet, zat de restbank Dexia uit het kleine België eind december op net geen … 1.000 milliard euro schulden, waarva, 600 miljard notioneel. Maar in de Verenigde Staten kreeg CEO Jeffrey Killing wel 24 jaar en 4 maanden gevangenisstraf voor het manipuleren van de boekhouding, financieel directeur Andrew Fastow 10 jaar, en schatbewaarder Ben Glisan 5 jaar. Kenneth Lay kon niet meer veroordeeld worden want hij overleed aan een hartinfarct (anderen houden het op zelfmoord) enkele weken voor zijn proces. In het kleine België, bij een bankschandaal dat veertig keer groter was dan dat van Enron, werd niemand veroordeeld, zelfs niet eens vervolgd. Niet Pierre Richard van 2000 tot 2006 CEO van Dexia. Niet Alex Miller van 2006 tot 2008 CEO van Dexia. Niet Pierre Mariani van 2008 tot 2012 CEO van Dexia. Niet Francine Swiggers of Marc Tenant die het spaargeld van 780.000 Arco spaarders mee de diepte in sleurden toen Dexia aan het wankelen ging. Niet Francis Vermeiren die 275 miljoen Dexia-aandelen in de boeken had laten staan tegen 8,26 euro per aandeel in plaats van 0,30 euro. In plaats van 2,27 miljard euro waard te zijn waren de aandelen amper 82,5 miljoen waard en moest er 2,2 miljard afgeschreven worden in de boeken van de failliete Gemeentelijke Holding, ruimschoots meer dan het kapitaal. Niet Jean-Luc Dehaene voorzitter van de Raad van Beheer (ondanks dat hij zijn eigen financiële ondeskundigheid in zijn Memoires toegaf). Niet niet Yves Leterme of Didier Reynders die zonder tegenpruttelen het eisenpakket van Christine Lagarde aanvaardden toen er keiharde staatsgaranties op tafel moesten komen. Nochtans getuigden Leterme en Reynders in hun hoedanigheid van premier en van minister van Financiën van een ondraaglijke lichtzinnigheid lichtzinnigheid door eind 2008 met liefst een derde van het nationaal beschikbaar inkomen van de burger te gokken om een virtueel failliete restbank overeind te houden, en door eind 2011 nog eens hetzelfde te doen met een kwart van het beschikbaar inkomen van de burger. Tot twee keer toe aanvaardden Leterme en Reynders dat België 60,5 % van de verstrekte waarborgen voor zijn rekening zou nemen tegen amper 36,5 % voor het zoveel grotere Frankrijk dat hoofdschuldige was in het Dexia debacle. In hun confrontatie met de gezanten van Christine Lagarde, de Franse minister van Financiën, op 8 oktober 2008, en met de entourage van haar opvolger François Baroin op 9 oktober 2011, gaven de Belgische onderhandelaars blijk van nachtelijke impotentie door de Franse eisen – op dictaat van president Nicolas Sarkozy – als een hoopje flanellen ja-knikkers, zonder enige vorm van verzet, te slikken.
Op 22 augustus 2012 berekende de Zwitserse bank Crédit Suisse voor hoeveel miljard euro de Belgische Staat zijn burgers aan risico’s blootstelde in het fameuze Dexia-dossier. Het resultaat van die becijfering kan enkel weerzin op wekken. Het ging om 72,5 miljard euro, goed voor 25,5 % van het bruto beschikbaar inkomen. Mij is geen Staat bekend die, in de wereld van het huidige casinokapitalisme, zo heeft gegokt met het inkomen van zijn burgers. Op 7-8 november 2012 slaagden premier Elio di Rupo (na een telefonisch onderhoud met president François Hollande) en Financiënminister Steven Vanackere (na een discussie met zijn Franse ambtsgenoot Pierre Moscovici) er in de compleet scheefgetrokken verhoudingen tussen België en Frankrijk (60,5 versus 36,5 %) iets te corrigeren toen er nog maar eens 5,5 miljard euro vers kapitaal in de bodemloze vergeetputten van de Dexia bad bank moest worden gekwakt. Waar men minstens had mogen verhopen dat de verhouding in de kapitaalinbreng fifty-fifty zou zijn, zoals dat nog het geval was bij de eerste kapitaalsverhoging van 6 miljard euro, eind september 2008, eisten de Fransen nu een verhouding van 2,9 miljard voor de Belgen tegen 2,6 miljard voor zichzelf. In ruil voor de iets hogere kapitaalinjectie door België werd wel aanvaard dat van de openstaande staatswaarborgen voortaan 51,4 % (i.p.v. 60,5 %) voor rekening van de Belgen zou zijn, tegen 45,6 % (i.p.v. 36,5 %) voor rekening van de Fransen. Hierdoor zakte het door België totaal genomen risico van 72,5 miljard naar 60,4 miljard euro (wat nog steeds 20,74 % van het netto beschikbaar nationaal inkomen van de burger). Voorwaarde voor die toegefelijkheid was dat N.V. Dexia, de bad bank dus, vanaf 2014 niet langer 0.9 % rente per jaar meer hoefde te betalen voor de gebruikte staatsgaranties, maar slechts 0.05 %. Bij gebruikte waarborgen van (momenteel) 75 miljard betekent dit dat, zou tegen 2015 het gebruikte deel van de waarborgen even hoog blijven, er nog slechts 37.5 miljoen euro voor de staatswaarborgen moet worden betaald (waarvan 19.4 miljoen aan België) in plaats van 675 miljoen (waarvan 349 miljoen aan België). En de Belgen zouden nog wel grof verdienen aan de bankencrisis hadden Reynders en Leterme de burger wijs gemaakt, op het eigenste moment dat ze zijn zakken leeg aan het schudden waren om omvallende banken te stutten. Was dat roekeloos? Neen, in bepaalde milieus van financiële economen werd dat als misdadig geïnterpreteerd. Maar Francis Vermeiren, burgemeestersjerp in Zaventem; Jean-Luc Dehaene staatsbegrafenis (die hij wel verdiende); Yves Leterme ondervoorzitter van de OESO. En Didier Reynders minister van Buitenlandse Zaken. In een land waar ons ons verdomd intiem kent, ja.
Een structured investment vehicle (SIV) was een type fonds in het schaduwbanksysteem, het stelsel van non-bancaire spelers dat in de jaren 1990 en 2000 een belangrijke rol speelde in de kapitaalverstrekking aan bedrijven. De SIV werd door Citibank in 1988 uitgevonden, en bleef een populaire investeringsmethode tot de crash van 2008. De basisstrategie van deze investeringsvehikels was om geld te lenen door obligaties met een korte looptijd en een lage rente uit te geven, en het verkregen geld te investeren in obligaties met een langere looptijd en een hogere rente, en daardoor winst te maken op het rente- en looptijdverschil. SIV’s waren een vorm van structured finance kredietproduct (d.i. een techniek waarbij financiële instellingen toekomstige kasstromen onmiddellijk pogen te realiseren vóór de vervaldag. Door vertiteling probeerde men een mate van risicospreiding bewerkstelligen. (Synoniemen voor vertiteling zijn securisatie, effectisering.) Het is een financiële techniek waarbij activa worden samengevoegd en verkocht als verhandelbare securities (effecten). Financiële instituten en bedrijven van alle soorten gebruiken securisatie om de huidige waarde van toekomstige kasstromen direct te realiseren. Securisatie heeft sinds de jaren 1970 een hoge vlucht genomen en werd gebruikt bij de financiering van ongeveer 6,600 miljard dollar aan kredieten. Securisatie valt onder “Structured finance”. Collateral(ised) Debt Obligations zijn er een goed voorbeeld van. Het gaat hierbij om het samenbundelen van allerlei toekomstige tegoeden van financiële instellingen. Hypothecaire tegoeden zijn terzake het best bekend, maar het gebeurt ook met tegoeden van credit cards, van studieleningen, van intellectuele eigendomsrechten, van consumptief krediet, van emissierechten, van non performing loans, van massaclaims, van verzekeringspolissen, enzovoort. Hierbij wordt veelal gewerkt met het principe van achtergestelde obligaties. Bij vertiteling waarbij men toekomstige tegoeden nu al wil incasseren werkt men meestal met drie soorten obligaties, voor b.v. 90 % met A-obligaties die weinig risicovol zijn en een lage rente opbrengen, met voor b.v. 6 % achtergestelde B-obligaties die een hogere rente opbrengen maar die slechts kunnen worden uitbetaald na dat alle A-obligaties zijn afgelost, en met b.v. voor 4 % C-obligaties die een zeer hoge rente beloven, maar die pas kunnen worden uitbetaald nadat alle A- en B-obligaties zijn afgelost. Het is vooral die hoge winstverwachting die zoveel banken, geoefend in de graaicultuur, deed beleggen in gestructureerde kredieten.) De meeste gestructureerde investeringsverhikels hadden een grootte van tussen de 1 en 30 miljard dollar. Het verschijnsel SIV verdween na oktober 2008, toen het laatste SIV, het Sigma fonds werd geliquideerd.
Cloot, Ivan van de — (2014), Roekeloos. Over Banken en Politiek, Tielt: Uitgeverij Lannoo nv, p. 240.
Volgens de recentste cijfers van de Nationale Bank van België bedroeg het netto nationaal beschikbaar inkomen eind 2011 305.93 miljard euro, waarvan 283.91 naar de nationale consumptie gaat.
Momenteel is er al 55 miljard euro aangesproken van de 90 miljard die op 9 oktober 2011 aan Dexia werd toegekend. Daarbij komt ook nog de 20 miljard euro (restant van de staatswaarborg van 150 miljard van 8 oktober 2008) die ondertussen voor onbepaalde tijd is toegekend.
0 Reacties