ACHTERGESTELDE OBLIGATIES – Bij vertiteling waarbij men toekomstige tegoeden nu al wil incasseren werkt men meestal met drie soorten obligaties, voor b.v. 90 % met A-obligaties die weinig risicovol zijn en een lage rente opbrengen, met voor b.v. 6 % achtergestelde B-obligaties die een hogere rente opbrengen maar die slechts kunnen worden uitbetaald na dat alle A-obligaties zijn afgelost, en met b.v. voor 4 % C-obligaties die een zeer hoge rente beloven, maar die pas kunnen worden uitbetaald nadat alle A- en B-obligaties zijn afgelost. Het is vooral die hoge winstverwachting die zoveel banken, geoefend in de graaicultuur, deed beleggen in gestructureerde kredieten (zie collateral(ized) debt obligations en vertiteling).
ARRANGER – Is diegene die op zoek gaat naar beleggers die willen instappen in een SPV of SPE transactie. Hij maakt het financiële raamwerk voor de transactie op.
ASSETS – Alles wat tastbaar of niet tastbaar is maar dat voorwerp van eigendom kan zijn. Alle assets samen zijn de activa op een balans.
AUDITOR – Als de effecten uitgegeven door een SPV of een SPE ter beurze worden genoteerd moet er een auditor worden aangesteld die de jaarrekening moet opstellen. Een audit is pas betrouwbaar als ze bedrijfsextern wordt uitgevoerd.
BANKRUPTCY REMOTENESS – Is een techniek in het leven geroepen door SPV’s en SPE’s (zie aldaar) om te verhinderen dat kopers van het door hen aangeboden schuldpapier het failliet van die tijdelijke vennootschap kunnen aanvragen, waardoor ze andere kopers van schuldpapier kunnen benadelen (zie hierover orphan structure). Kopers van schuldpapier, uitgegeven door SPV’s of SPE’s kunnen in geval van financiële problemen enkel beslag leggen op de financial assets van dat soort bedrijven.
BARTER – Is een ruilsysteem van goederen of diensten waarbij geld geen ruilmiddel is maar waarbij die goederen of diensten rechtstreeks worden geruild tegen andere goederen of diensten.
BASEL AKKOORDEN – Na de opheffing in 1973 van de gouden standaard (toen geld nog een bepaalde inwisselbaarheid tegen goud had) en het Verdrag van Bretton Woods trok de overheid zich steeds meer terug uit de bancaire wereld. Toen een paar banken in moeilijheden kwamen (o.m. na het failliet in 1974 van de Bankhaus Herstatt in Duitsland en van de Tilburgse Hypotheekbank in 1983) rijpte het inzicht dat het internationale financiewezen moest worden geregeld. Dit gaf aanleiding tot de oprichting van het Basel Commitee on Banking Supervision (BCBS) dat ijverde voor het instellen van vermogenseisen ter versterking van het bancaire systeem en het verminderen van de kans op een systeemcrisis; en voor het bereiken van eerlijke concurrente tussen internationaal opererende banken. Hierbij kwam het in 1988 tot het Basel I Akkoord dat werd opgenomen in de wetgeving van de meeste landen. Het akkoord voorzag b.v. dat banken 8 % eigen vermogen moesten aanhouden op versterkte leningen. Omdat het akkoord ontoereikend was in het efficiënt dekken van kredietrisico, marktrisico en operationeel risico van banken kwam het in 1996-1999 tot het Basel II Akkoord. Na de credit crunch van 2008 werden de normen die banken moeten respecteren door het Basel III Akkoord nog verstrengd om tegen begin 2013, na tussenkomst van de bankenlobby, te worden versoepeld.
BEARISH – Een markt is bearish als de meerderheid van de beleggers een koersdaling verwacht.
BULLISH – Een markt is bullish als de meerderheid van de beleggers een koerssijging verwacht.
CALL OPTIE – zie Opties.
COCO BOND – De term “coco” wordt gebruikt voor contingent convertible bonds. Die ontstaan wanneer schulden op de balans, voorkomend aan de credit-zijde, worden omgezet in converteerbare obligaties. Die kunnen worden omgezet in kapitaal (dat ook op de credit zijde van de balans staat). De restbank Dexia heeft nu 1.000 miljard euro schulden, waarvan 605 miljard euro een notionele schuld (zie aldaar) is. Daarvan is de Belgische Staat met 51.4 procent hoofdaandeelhouder. Zouden de 395 miljard niet-notionele schulden in coco’s worden omgezet dan is de Belgische Staat op slag niet langer hoofdaandeelhouder en vermindert de Dexia schuld per hoofd van bevolking (nu bijna 50.000 euro per inwoner) gevoelig.
COLLATERAL(IZED) DEBT OBLIGATIONS – afkorting CDO’s. Is een techniek waarbij toekomstige tegoeden van financiële instellingen (vaak terugbetalingen van hypotheekleningen) worden gebundeld en worden doorverkocht aan andere financiële instellingen. De techniek werd gelanceerd door Goldman Sachs in de Verenigde Staten en in Europa door de Deutsche Bank. Men spreekt ook van gebundelde kredieten en van subprime loans. De techniek kreeg een negatieve connotatie toen banken duizenden hypotheekleningen bundelden zonder erbij te vertellen dat het om gebundelde ninja kredieten ging. Nu wordt de term geassocieerd met toxische banproducten en met rommelkredieten.
CREDIT CRUNCH – Is een algemene kredietcrisis die ontstaat wanneer, ongeacht de hoogte van de rente, banken elkaar geen krediet meer geven in een klimaat van algemeen wantrouwen.
CREDIT DEFAULT SWAP – Is een overeenkomst tussen twee partijen, de ene uitgever van een obligatielening, de andere obligatiehouder, waarbij het kredietrisico (zie aldaar) tegen vergoeding wordt overgedragen aan een derde partij die de goede afloop verzekert. Gaat het om een reguliere credit default swap dan gaat het dus om een verzekeringstransactie waarbij de derde partij het kredietrisico op zich neemt tegen betaling van een premie. Meestal worden credit default swaps alternatief gebruikt zonder dat men houder is van een obligatie ten laste van een debiteur wiens kredietrisico men wil verzekeren. In feite is er dan sprake van een soort kansspelovereenkomst, waarbij er “gegokt” wordt op het al of niet optreden van betalingsmoeilijkheden bij een bepaalde debiteur. Indien een marktpartij verwacht dat onderneming X in financiële moeilijkheden zal komen, kan hij op basis daarvan een CDS ten laste van die onderneming kopen. Hij betaalt dan een jaarlijkse premie gedurende de looptijd van de CDS, en als die onderneming inderdaad ophoudt te betalen, ontvangt hij de overeengekomen uitkering. Bij een tegenovergestelde visie kan hij het tegenovergestelde doen: indien een marktpartij meent dat het faillissementsrisico van onderneming Y wel erg somber wordt ingeschat (en er voor het verzekeren van dat risico dus naar zijn mening een te hoge “premie” wordt geboden) kan hij de CDS verkopen, de periodieke premie incasseren en behoeft hij alleen tot uitkering over te gaan indien die eventualiteit zich voordoet.
CREDIT SQUEEZE – zie credit crunch.
DAGGELD MARKT – De markt waar banken elkaar dagelijks geld lenen, meestal tegen een zeer lage rente.
DEBITEURENRISICO zie kredietrisico.
DERIVATEN – Financiële derivaten zijn beleggingsinstrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een ander goed, zoals aandelen of olie. Het andere goed wordt in het jargon de onderliggende waarde genoemd. De voornaamste soorten derivaten zijn opties, futures, swaps en forwards (zie aldaar). Men gebruikt financiële derivaten om risico’s te verkleinen of juist te speculeren.
EFFECTISERING – zie Vertiteling.
EQUITY – Het eigen vermogen van een onderneming, dat zijn de activa verminderd met de schulden.
FINANCIAL VEHICLE CORPORATION – zie FVC.
FORWARDS & FORWARD CONTRACTEN – Een forward contract, soms kortweg een forward genoemd, is een termijn overeenkomst tussen twee partijen om op een overeengekomen datum tegen een overeengekomen prijs een goed te kopen of te verkopen. In tegenstelling tot futures contracten, die gestandaardiseerd zijn, gaat het hier om een overeenkomst tussen twee partijen die de modaliteiten van de overeenkomst naar eigen wensen kunnen bepalen. Forwards zijn derivaten (zie aldaar).
FUTURES – Een future (synoniem: termijncontract) is een financieel contract tussen twee partijen die zich verbinden om op een bepaald tijdstip een bepaalde hoeveelheid van een product of financieel instrument te verhandelen tegen een vooraf bepaalde prijs. Men komt dus een transactie in de toekomst overeen. In de financiële wereld is een future een derivaat (zie aldaar, dus een afgeleid product). Dit betekent dat het zijn waarde ontleent aan de prijs van een ander product. Datgene waar de future betrekking op heeft staat bekend als onderliggende waarde. De futures hebben gestandaardiseerde contractspecificaties. In het geval van de aardappelfutures is bijvoorbeeld vastgelegd dat het gaat om 25.000 kilo, het ras bintje, een minimumdoorsnede van 50 millimeter, frietgeschikt en geteeld op kleibodem. Eén future-contract kan bijvoorbeeld ook betrekking hebben op 5000 bushels graan van een bepaalde kwaliteit of op 1000 barrels olie. Het meest verhandeld zijn de financiële futures. In Europa vindt er vooral veel handel plaats in futures op de Dow Jones Euro Stoxx 50 en rentefutures op de Duitse staatsobligaties (Buxl (30 jaar), Bund (10 jaar), Bobl (5 jaar), Schatz (2 jaar). In de Verenigde Staten concentreert de meeste handel zich op de futures op de S&P 500 en eveneens de futures op de staatsobligaties (de T-Bills).Opvallend is dat bij de S&P 500 als onderliggende waarde de handel vooral plaats vindt in de e-mini future, en minder in de big-future. In de e-minifuture is de omzet veel hoger.
FVC – Financial vehicle corporation is een overlappende term voor zowel SPV’s als SPE‘s. Het gaat steeds om een tijdelijke vennootschap die werd opgericht om vormen van speculatie buiten de balans van financiële instellingen te houden. Dergelijke vennootschap wordt opgericht voor één transactie waarbij schuldpapier, dat gedekt is door gestructureerde kredieten, te verkopen aan andere financiële instellingen.
GESTRUCTUREERDE KREDIETEN – Het is een samenbundeling van een groot aantal tegoeden (meestal van dezelfde soort: allemaal tegoeden van hypotheken, allemaal tegoeden van credit cards, allemaal tegoeden van consumptief krediet, enzovoort) die door FVC’s als schuldpapier (meestal met achtergestelde obligaties) worden verkocht aan andere financiële instellingen. De werkelijke verkoper, die achter de FVC schuilgaat is meestal een financiële instelling die door de techniek van orphan structure buiten beeld kan blijven van de toezichthouders, waardoor de transacties buiten balans kunnen worden gehouden.
HEDGEFONDSEN – Hedging werd destijds ingevoerd met de bedoeling risico’s te spreiden. Een vaak gebruikte techniek was daarbij dat men à la hausse speculeerde op één soort aandelen en à la baisse op een ander soort aandelen. Zo lang het gaat om een klassieke vorm van hedging blijven de risico’s beperkt. Waar echter leverage centraal staat kunnen hedgefondsen worden gebruikt voor speculatie waardoor sommige hedgefondsen hefboomfondsen worden (zie aldaar).
HEFBOOMFONSEN – Een hedgefonds is in principe synoniem van een hefboomfonds, maar in de praktijk gebruikt men de term hefboomfonds meestal voor speciale vormen van hedging waarbij het maken van speculatiewinsten door hedging het hoofddoel is.
KREDIETCRISIS – zie Credit Crunch.
KREDIETRISICO – Is samen met het marktrisico en het operationeel risico het voornaamste risico dat banken moeten onder controle kunnen houden. Kredietrisico is een investeringsrisico van een verlies dat optreedt als een kredietnemer zijn beloofde betalingen niet na komt of kan komen. Een dergelijke gebeurtenis wordt een default genoemd. Een andere term voor kredietrisico is debiteurenrisico.
LAZY SUSANS – zie Round-Tripping.
LEVERAGE – Is het gebruik van geleend geld (vreemd vermogen) om het verwachte rendement van het eigen vermogen te verhogen (in het Nederlands ook wel ‘hefboomeffect’ genoemd). Leverage wordt gemeten als de verhouding van de totale rentedragende schuld t.o.v. de totale activa. Hoe groter de rentedragende schuld, hoe groter de financiële hefboomwerking of ‘versnelling’. Die kan zowel positief als negatief uitpakken. Rentekosten voor dit vreemde vermogen zijn doorgaans gefixeerd, en komen in mindering op de inkomsten. Door een lening kan een organisatie meer inkomsten genereren zonder een noodzakelijke toename van het eigen vermogen. Doordat er geen extra eigen vermogen aangetrokken of aangehouden hoeft te worden, zijn geen extra dividenduitkeringen nodig (die niet kunnen worden afgeboekt van de winst). Echter, een hoge leverage kan gunstig uitpakken tijdens hoogconjunctuur, maar kan leiden tot ernstige cash flow problemen tijdens een recessie, omdat er misschien niet genoeg rendement is om de hogere rentekosten en aflosverplichtingen te dekken. De term “leverage” wordt ook gebruikt voor allerlei vormen van speculatie waarbij een belegger speelt met een zekere som, maar waarbij het net is alsof hij het 20-voudige tot het 100-voudige heeft ingezet (b.v. bij het speculeren in futures, zie aldaar).
MARKTRISICO – Is samen met het kredietrisico en het operationele risico het voornaamste risico dat banken moeten zien onder controle te houden. Het marktrisico is het risico dat de hele markt of een categorie van activa daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa in portefeuille kunnen worden beïnvloed.
NINJA KREDIETEN – Een in de Verenige Staten tot 2008 gangbare techniek waarbij burgers met no income, met no job en met no assets toch een hypothecaire lening kregen om vast goed aan te schaffen. Daarbij speculeerde men erop dat de vastgoedprijzen zouden blijven stijgen, waarbij men bij niet terugbetaling het onroerend goed weer in handen kreeg en het tegen een nog hogere prijs kon verkopen. Omdat de vastgoedprijzen niet eindeloos bleven stijgen heeft de vastgoedcrisis in de Verenigde Staten voor de bankencrisis van 2008 gezorgd toen bepaalde banken ninja kredieten gingen gaan vertitelen als subprime (gestructureerde) kredieten. Gebundelde ninja kredieten werden heel snel rommelkredieten.
NOTIONELE SCHULD – Schulden die ontstaan uit het speculeren op bankderivaten, bijvoorbeeld uit het verkeerd speculeren op renteswaps. De schulden zijn pas definitief als de swap-akkoorden worden beëindigd. In die zin gaat het om volatiele schulden.
OFFSHORE BANKING – Een offshorebank is een bank die kantoor houdt op een plek waar de belastingdruk en / of de regeldruk het laagst is. Bekende plaatsen waar dit type bank gevestigd is zijn belastingparadijzen als de Kanaaleilanden, de Kaaimaneilanden, maar ook Zwitserland. Een offshorebank is een bank die buiten het land van woonplaats van de rekeninghouder, doorgaans in een belastingparadijs (of belastinghaven) is gevestigd waar financiële en wettelijke voordelen van toepassing zijn. Deze voordelen omvatten doorgaans één tot meerdere van onderstaande: hoge mate van privacy, minder restrictieve regelgeving, weinig of geen belastingsheffing, weinig of geen controle op herkomst van het gestorte geld (maar niet meer in Zwitserland, Andorra en Liechtenstein) en bescherming tegen lokale politieke of financiële instabiliteit.
Terwijl de term uit de Kanaaleilanden “voor de kust”, “off shore” van Groot-Brittannië voortkomt, en de meeste offshorebanken in eilandnaties worden gevestigd, wordt de term in figuurlijke zin gebruikt om naar dergelijke banken ongeacht plaats(Zwitserland, Liechtenstein en Andorra zijn geheel door land omgeven) te verwijzen.
Het offshorebankwezen wordt vaak geassocieerd met de ondergrondse economie en de georganiseerde misdaad, via belastingontwijking en witwassen van geld; nochtans, juridisch, verhindert het offshorebankwezen niet dat activa onderworpen zijn aan inkomstenbelasting en renteheffing. Behalve rechtspersonen die aan vrij complexe vereisten voldoen, maakt de persoonlijke inkomstenbelasting van vele landen geen onderscheid tussen rente die bij lokale banken wordt verdiend en die in het buitenland verdiend wordt. Bijvoorbeeld de personen die onderworpen aan de inkomstenbelasting van de V.S., moeten op sanctie van meineed, om het even welke offshorebankrekeningen en nummerrekeningen aangeven. Hoewel de offshorebanken kunnen beslissen inkomen niet te melden aan buitenlandse belastingautoriteiten, en geen wettelijke verplichting te hebben dit te doen aangezien zij door het bankgeheim worden beschermd, is het voor de belastingbetaler nog steeds verboden het inkomen niet op te geven of de belasting op het wettelijke inkomen te ontduiken. Na de aanslagen van 9/11, ontstond veel politieke druk voor meer regelgeving aangaande internationale financiën, in het bijzonder betreffende offshorebanken, belastingtoevluchtsoorden, en clearinginstituten zoals het in Luxemburg gevestigde Clearstream, een mogelijk knooppunt voor omvangrijke onwettige geldstromen.
OPERATIONEEL RISICO – Dit is, samen met het kredietrisico en het marktrisico één van de drie voornaamste risico’s die banken lopen. Het operationeel risico is het risico dat door een tekortschieten van de werking van de eigen organisatie fouten niet tijdig opgemerkt worden of zelfs fraude kan optreden. Dit kan ondervangen worden door een deugdelijke functiescheiding, een goed beschreven administratieve organisatie, en een toezicht op de naleving van de afgesproken procedures. Een klassiek geworden voorbeeld van een situatie waarbij op dit gebied tekortkomingen aan het licht kwamen is de ondergang van de Britse bank Barings. Bij diens filiaal in Singapore bleek handelaar Nick Leeson in staat te zijn om transacties voor eigen rekening zelf te administreren als verricht voor een niet-bestaande klant van de bank. Aanmerkelijke verliezen op die transacties die daarna aan het licht traden bleken toen niet op die (niet bestaande) klant verhaalbaar te zijn, doch voor rekening van de bank te komen. Ongeautoriseerde transacties (tot fraudes) van handelaren kunnen tot grote schades leiden. Op 24 januari 2008 werd bekend dat de Franse bank Société Générale een verlies had geleden op frauduleuze transacties door haar medewerker Jerôme Kerviel met aandelenindexfutures van 4,9 miljard euro.
OPTIES – Het kopen/verkopen en vooral het schrijven van opties is een vorm van speculatie met een hoge leverage. Bij het kopen/verkopen gaat het steeds om een effectieve levering van het gekochte of verkochte; bij schrijven wordt er niets geleverd maar wordt de premie wel verrekend. Onderstel dat de koers van een aandeel 100 euro is en dat ik tegen de vervaldag voorzie dat de koers zal stijgen dan koop ik een call optie. Die heeft een prijs. Als de markt bullish is (d.w.z. als de markt een koersstijging verwacht) zal de prijs voor een optie hoog zijn, als de markt bearish is (d.w.z. als de markt een koersdaling verwacht) zal de prijs van de optie laag zijn. Onderstel dat de markt bearish is dan zal de prijs voor het schrijven van een optie b.v. 0,50 euro zijn. Onderstel dat nog voor de vervaldag de koers van het aandeel toch gestegen is tot 106 euro dan krijg ik het recht om aandelen die 106 euro waard zijn te kopen tegen 100 euro. Mijn optie is dan 6 euro waard en ik zal mijn inleg vermenigvuldigd hebben met twaalf. Onderstel dat de koers zakt naar 98 en dat de daling aanhoudt tot de vervaldag, dan is mijn optie niets meer waard, want dan zou ik iets wat 98 euro waard is moeten kopen aan 100 euro.
Onderstel dat ik verwacht dat de prijs van hetzelfde aandeel zal zakken en dat een optie om tegen de vervaldag te verkopen 0,80 euro is, dan kan ik een put optie schrijven. Onderstel dat de koers voor de vervaldag zakt tot 92 euro dan kan ik mijn optie verkopen tegen 8 euro (wat overeenkomt met een leverage van tien). Zou de koers tegen de vervaldag nooit minder geweest zijn dan 99 dan is mijn optie tegen de vervaldag niets meer waard want dan zou ik iets moeten verkopen tegen 99 wat op de markt minder waard is, zodat mijn put optie waardeloos is geworden. Opties zijn derivaten (zie aldaar).
ORIGINATOR – Is de partij die de financiële activa van een financiële instelling aan een SPV of een SPE verkoopt.
ORPHAN STRUCTURE – Is een financieringstechniek waarbij de aandelen van een tijdelijke vennootschap – doorgaans een SPE of een SPV – volkomen in handen zijn van een trustee (zie aldaar) zodat de tijdelijke vennootschap eigenlijk een “orphan” is die eigenlijk niemands eigendom is. De orphan structure werd hoofdzakelijk in het leven geroepen door off-shore bedrijven om te verhinderen dat een groep van beleggers andere beleggers kan benadelen door het faillissement van een SPV of SPE in te roepen.
PUT OPTIE – zie Opties.
RATING AGENCIES – Het zijn de kredietbeoordeelaars zoals Moody’s, Finch of Standard & Poor’s die een oordeel vellen over de betrouwbaarheid van alle schuldpapier. Hun macht is gaandeweg gestegen, zeker toen ze ook de kredietwaardigheid van hele Staten gingen beoordelen. Hun invloed op de beurs is verpletterend. Zij beoordelen ook SPV en SPE transacties en hebben daarbij meer dan eens de bal flagrant misgeslagen.
ROUND-TRIPPING – (synoniem Lazy Suzans) is een term gelanceerd door de Wallstreet Journaltijd voor een negatief geconnoteerde vorm van barter (zie aldaar) waarbij een onderneming ongebruikte assets verkoopt aan een andere onderneming waarbij tezelfder tijd wordt overeengekomen dezelfde of soortgelijke assets terug te kopen tegen ongeveer dezelfde prijs. Round-tripping is een mechanisme om de boekhouding van een onderneming te flatteren of te deflatteren. Het mechanisme werd veelvildig gebruikt door allerlei energie traders (o.m. Enron, CMS Energy, Reliant Energy en Dynegy). Op internationale schaal wordt round-tripping gebruikt voor het witwassen van zwart geld of om belastingen te ontwijken. Maar ook de capaciteitsswaps tussen telecommunicatiebedrijven is een vorm van round-tripping. Bij het ruilen van capaciteit wordt de binnenkomende capaciteit immers geboekt als een inkomen terwijl de uitgaande capaciteit wordt geboekt als een investering. Op die manier worden de winsten opgeblazen en komt een onderneming beter in de boeken te staan dan ze in werkelijkheid is.
SECURISATIE – zie Vertiteling
SERVICER – Meestal beheert de originator de financiële activa die de SPV of de SPE gaat bundelen. Soms krijgt hij daarbij hulp van een toezichthoudend servicer.
SIV – Een structured investment vehicle (SIV) was een type fonds in het schaduwbanksysteem, het stelsel van non-bancaire spelers dat in de jaren 90 en 00 een belangrijke rol speelden in de kapitaalverstrekking aan bedrijven. De SIV werd door Citibank in 1988 uitgevonden, en bleef een populaire investeringsmethode tot de crash van 2008. De basisstrategie van deze investeringsvehikels was om geld te lenen door obligaties met een korte looptijd en een lage rente uit te geven, en het verkregen geld te investeren in obligaties met een langere looptijd en een hogere rente, en daardoor winst te maken op het rente- en looptijdverschil. SIV’s waren een vorm van structured finance kredietproduct (zie aldaar). Door vertiteling (zie aldaar) probeerde men een mate van risicospreiding bewerkstelligen. De meeste gestructureerde investeringsverhikels hadden een grootte van tussen de 1 en 30 miljard dollar. Het verschijnsel SIV verdween na oktober 2008, toen het laatste SIV, het Sigma fonds werd geliquideerd.
SPE – Is eigenlijk een ander woord voor een SPV. De term SPV wordt hoofdzakelijk in Europa en Indië gebruikt, de term SPE buiten Europa en Indië. Het is dus evenzeer een tijdelijke vennootschap die wordt opgericht voor een eenmalige transactie van vertiteling. They are also commonly used to hide debt (inflating profits), hide ownership, and obscure relationships between different entities which are in fact related to each other (see Enron). Normally a company will transfer assets to the SPE for management or use the SPE to finance a large project thereby achieving a narrow set of goals without putting the entire firm at risk. SPEs are also commonly used in complex financings to separate different layers of equity infusion. Commonly created and registered in tax havens, SPE’s allow tax avoidance strategies unavailable in the home district. Een daarbij vaak gebruikte strategie is round-tripping (zie aldaar).
SPECIAL PURPOSE ENTITY – zie SPE.
SPECIAL PURPOSE VEHICLE – zie SPV.
SPV – Is een tijdelijke vennootschap die werd opgericht om een specifiek doel te bereiken (afkorting van Special Purpose Vehicle). Wordt meestal gebruikt voor de verkoop van gestructureerde bankproducten (zie Vertiteling). Daarbij koopt de tijdelijke vennootschap allerhande activa van financiële instellingen op, worden die gebundeld, en achteraf als schuldpapier (obligaties) verkocht aan andere financiële instellingen. De oprichting van SPV’s is een techniek waarbij financiële instellingen risicovolle beleggingen buiten de balans kunnen houden. Wanneer die beleggingen fout aflopen komen de verliezen niet voor in de balansen van die financiële instellingen, maar enkel in die van de gebruikte SPV’s. Door te werken met een orphan structure (zie aldaar) is de risiconemende financiële instelling geen aandeelhouder van de SPV, wat toezicht op deze tijdelijke vennootschappen bemoeilijkt, zoniet onmogelijk maakt. SPV’s worden steeds opgericht voor één enkele transactie en daarna geliquideerd. SPV’s zijn doorgaans onafhankelijk en genieten van bankruptcy remoteness (zie aldaar). Geen van de kopers van door een SPV uitgegeven schuldpapier kan het failissement van de SPV inroepen om te verhinderen dat beleggers schade zouden ondervinden als een medebelegger het failissement van de SPV zou inroepen. Veel SPV’s zijn gevestigd in offshore paradijzen (zie aldaar).
STRUCTURED FINANCE – Is een techniek waarbij financiële instellingen toekomstige kasstromen onmiddellijk pogen te realiseren vóor de vervaldag. Collateral(ized) debt obligations (de fameuze rommelkredieten) zijn daarvan een uiting.
STRUCTURED INVESTMENT VEHICLES – zie SIV.
TRUSTEE – De Trustee treedt op als vertegenwoordiger van de houders van schuldpapier bij SPV- of SPE-beleggingen. Hij houdt zekerheden namens de obligatiehouders en ziet erop toe dat de SPV of SPE zich aan de transactiedocumentatie houdt. Indien nodig kan de Trustee de zekerheden ook uitwinnen. Als zodanig is de Trustee de politieman van de transactie. In werkelijkheid is de trustee de sponsor of financier van de SPV of SPE die de transactie buiten de balans poogt te houden.
VERTITELING – Synoniemen Securisatie, Effectisering. Is een financiële techniek waarbij activa worden samengevoegd en verkocht als verhandelbare securities (effecten). Financiële instituten en bedrijven van alle soorten gebruiken securitisatie om de huidige waarde van toekomstige kasstromen direct te realiseren. Securitisatie heeft een ontwikkeling doorgemaakt sinds de jaren 70 tot een totaal van ongeveer 6,600 miljard US. Securitisatie valt onder “Structured finance“. Collateral(ized) Debt Obligations zijn er een goed voorbeeld van. Het gaat hierbij om het samenbundelen van allerlei toekomstige tegoeden van financiële instellingen. Hypothecaire tegoeden zijn terzake het best bekend, maar het gebeurt ook met tegoeden van credit cards, van studieleningen, van intellectuele eigendomsrechten, van consumptief krediet, van emissierechten, van non performing loans, van massaclaims, van verzekeringspolissen, enzovoort. Hierbij wordt veelal gewerkt met het principe van achtergestelde obligaties.
VOLATILITEIT – De koers van een aandeel is volatiel als er in een korte tijd heftige schommelingen worden genoteerd in het koersverloop. Is dit niet het geval dan spreekt men van een stabiel aandeel.
0 Reacties