MACRO-ECONOMIE: KOSTEN MINIMALISEREN IS NIET WINSTEN MAXIMALISEREN

WIJ MOETEN MET ZIJN ALLEN MACRO-ECONOMISCH LEREN DENKEN

Dit lijkt voor Jan en Miet Modaal een “moeilijke” tekst, maar dat komt dan omdat universiteiten als geen ander de kunst verstaan om eenvoudige dingen eindeloos complex te maken waarbij soms torenhoge fouten worden gemaakt. Dus stoor u als lezer maar niet aan de wiskundige complexiteit en lees vooral de conclusies die erop neerkomen dat gemis aan macro-economisch inzicht veel micro-economische conclusies reduceren tot geleerde pulp zonder waarde. 

We moeten er niet flauw over doen, de huidige regering volgt een economische politiek zoals VBO en VOKA er zich één droomden, een politiek van bezuinigingen in crisis tijd. Daar lijkt niets mis mee, want als het even slecht gaat, dan moet de tering naar de nering worden gezet. Bezuinigen impliceert het minimaliseren van kosten. Voor VBO en VOKA, dus ook voor deze regering die geleid wordt vanaf het Schoon Verdiep, betekent dat axiomatisch het maximaliseren van de winsten. En net dit laatste is een foute redenering. VBO en VOKA redeneren nog steeds in micro-economische termen. Zouden ze – eindelijk – eens hebben leren redeneren in macro-economische termen dan zouden zij hebben ingezien dat minimaliseren van de kosten hoegenaamd geen synoniem is van maximaliseren van de winsten.

Wie wil begrijpen hoe de economie van een land werkt – nog beter: hoe de wereldeconomie werkt – moet absoluut zijn kruideniersmentaliteit (micro-economie) aan de kant schuiven. Je bestuurt een land niet net alsof was het een kruidenierswinkel. De ellende is dat zowat overal in onze westerse wereld landen worden bestuurd als waren het snoepwinkeltjes. En daaraan heeft de economische wetenschap schuld. In plaats dat wij onze studenten economie leren hoe ze met de bestaande middelen de welvaart van een land kunnen maximaliseren (macro-economie), leren onze westerse universiteiten hoofdzakelijk hoe ondernemers hun winst kunnen maximaliseren. De gedoceerde economie in de westerse wereld, een postkapitalistische wereld, is typisch burgerlijke economie. Wil dit dan zeggen dat we de economische wetenschap moeten reduceren tot wat we vroeger marxistische economie noemden? Neen, van marxistische economie, spaar ons Heer. Waarom zeggen we dat? Omdat de marxistische economie nog steeds vertrekt van het dogma dat de kapitalistische economie een stelsel van gelegaliseerde uitbuiting is. Om dat te bewijzen moest Karl Marx destijds de waarheid geweld aandoen. (Zijn arbeidswaardetheorie deugde niet en diende vervangen te worden door een energiewaardetheorie.)

Dit stukje op gele achtergrond kan gerust worden overgeslagen. We zetten het er maar even bij voor wie wil weten waarom Marx dwaalde. Hij ging ervan uit dat – en dit is juist – de arbeider (of bediende), die zelf geen kapitaalgoederen heeft, gedwongen is zijn arbeidskracht te verkopen. De waarde van die arbeidskracht drukte hij uit in tijdseenheden, meer bepaald het aantal (enkelvoudige) arbeidsuren die nodig zijn om alle waren te produceren die de arbeider verbruikt teneinde zijn arbeidskracht te reproduceren. Maar wat voor nonsens is het “kracht” uit te drukken in tijdseenheden? Kracht moet worden uitgedrukt in energiekwanten. En hoe kan de werkgever, de kapitalist, dan een meerwaarde toeëigenen op de kap van zijn werknemers, als bestond de wet van behoud van de energie niet. Als een werkgever meerwaarde kan toeëigenen dan heeft dat niets te maken met uitbuiting van de arbeidskracht, dan kan dat enkel doordat hij productiever kan laten produceren dan zijn concurrent, waardoor de waarde van wat hij laat produceren minder energiekwanten heeft vereist dan wat zijn concurrent produceert. Als waren dan op de markt worden verkocht dan wordt “waarde” er getransformeerd in geld en dan kan de productievere werkgever er waren boven hun waarde verkopen. De gerealiseerde meerwaarde (= winst) is dus niet het gevolg van uitbuiting, wel het gevolg van de concurrentiepositie van de werkgever op de markt. Hoe geringer zijn ‘monopoliegraad’ hoe lager de gerealiseerde meerwaarde zal zijn, hoe hoger zijn ‘monopoliegraad’ hoe hoger de gerealiseerde meerwaarde zal zijn, hoe verder de werkgever de door zijn bedrijf geproduceerde waren (of diensten) boven de prijs kan verkopen.

Een groot deel van de burgerlijke economie is micro-economie. In wat volgt beperk ik mij tot een voorbeeld dat aantoont dat micro-economisch denken tot ernstige fouten leidt.

HET PRODUCENTENOPTIMUM

In zowat ieder handboek van (burgerlijke) economie wordt groot belang gehecht aan de vraag hoe een ondernemer een vooropgestelde productie (afgekort X) kan realiseren met een maximale winst. Om te produceren moet hij productiemiddelen inzetten: arbeid (afgekort A) en kapitaal (afgekort K). Wil hij, zo redeneert de micro-econoom, zoveel mogelijk winst realiseren dan moet hij op zoek gaan hoe bij bestaande lonen en rentevoeten, een optimale keuze kan maken in de hoeveelheid ingezette arbeid en ingezet kapitaal. Het is bepaald grappig om even, zomaar voor de fun, te bekijken welke ingewikkelde redeneringen daarbij worden gevolgd om uiteindelijk tot een compleet foutieve oplossing te komen. Wat aan onze universiteiten daarover wordt gedoceerd doet vreselijk geleerd aan, lijkt hyper gecompliceerd, en is weinig meer dan nonsens verpakt in een wiskundig kleedje. We lichten de “oplossing” van het zgn. producentenvraagstuk hier grafisch toe – niet dat u dit zou moeten kennen, enkel om aan te tonen hoe geleerd onze universiteiten graag doen om uiteindelijk de verkeerde oplossing te geven. Achteraf beschouwd is zoveel geleerdheid doodgewoon lachwekkend.

De micro-econoom vertrekt van de veronderstelling dat in het productieproces arbeid en kapitaal onderling vervangbaar zijn en komt zo tot wat de handboeken van burgerlijke economie de neoklassieke productiefunctie noemen. In hun terminologie is de eenvoudigste schrijfwijze daarvan X = f(A,K), in mensentaal: de geproduceerde hoeveelheid is een functie f van de ingezette hoeveelheid arbeid en kapitaal K. Om de oplossing van het keuzevraagstuk bij voorbaat mogelijk te maken wordt van die productiefunctie geëist dat die concaaf is. Op die manier kan men de productiefunctie X = f(A,K) grafisch voorstellen op een manier die bijzonder geleerd overkomt (en die zoals achteraf zal blijken je reinste “zever in pakskens” is). Volg gewoon even mee voor de lol zonder het te willen onthouden, want, inderdaad, het is echt niet meer dan een hoax.

Grafisch wordt de neoklassieke productiefunctie dus voorgesteld als volgt:

Onderstel nu dat een onderneming een hoeveelheid 0B wenst te produceren dan stelt de rode lijn alle combinaties van arbeid en kapitaal voor die eenzelfde (= iso) hoeveelheid (=quantum) productie (hier 0B) opleveren. Micro-economen noemen die verzameling van alle combinaties van arbeid en kapitaal die eenzelfde productie opleveren met een stadhuiswoord een isoquante.

Het vraagstuk minimaliseer de productiekosten (afkorting C) bij gegeven prijzen voor arbeid (pA = loon) en voor kapitaal (pK = rentevoet) bij een gegeven productierestrictie X = f(A,K) kan dus op twee manieren worden opgelost: grafisch of mathematisch.

We weten nog dat C = pA*A + pK*K. In een assenstelsel met A verticale rechte en als horizontale rechte is dit een lijnstuk met de vergelijking

         pK*K = C – pA*A, dus nog K = C/pK – (pA/pK)*A

daarin is –pA/pK de richtingscoëfficiënt die aangeeft hoe snel het lijnstuk daalt en is C/pK het stuk afgesneden op de verticale A-as. Omdat met iedere combinatie van en een andere productiekost correspondeert stelt de vergelijking K = C/pK – (pA/pK)*A dus een oneindige bundel van evenwijdige rechten voor. Die rechten noemen we de kostenlijnen.

Het optimum, aldus de micro-economie, wordt bereikt waar één van de oneindig veel kostenlijnen zo dicht mogelijk bij de oorsprong ligt en nog net de isoquante raakt. Het raakpunt is hier OPT. Dus besluit de micro-econoom dat er geproduceerd kan worden met minimale kosten (= in hun optiek gelijk aan maximale winsten) als er een hoeveelheid OA* aan arbeidskracht in het productieproces wordt ingezet en een hoeveelheid OK* aan kapitaal.

Om het nog wat ingewikkelder te maken gaan sommige burgerlijke economen in hun handboeken nog een stap verder en wordt de optimale oplossing bereikt door de zgn. Lagraniaan te minimaliseren. Dan kunnen er nog wat erudiet aandoende vergelijkingen onder de grafiekjes worden geplakt.

Maar laten we nu even ons gezond macro-economisch verstand gebruiken en daarbij nog bereidwillig aannemen (wat in de praktijk zeker niet het geval is) dat arbeid en kapitaal onderling oneindig substitueerbaar zijn. Bereiken we dan in het punt OPT de voorwaarden voor winstoptimalisatie? In het geheel niet.

Is P de verkoopprijs van de geproduceerde waar en X* de verkochte productie dan wordt de winst (TW) wordt immers weergegeven door de vergelijking

         TW = p*X* – C = p*X* – pA*A – pK*K

De micro-econoom gaat er stilzwijgend van uit dat de hele productie zal worden verkocht, of nog dat X = X*. Maar als alle ondernemingen in een land hun kosten minimaliseren dan zullen alle ontvangen lonen zo laag mogelijk zijn en dan zal de private koopkracht onvoldoende groot zijn om de productie integraal af te nemen. Of nog, in de micro-economie veronderstelt men stilzwijgend dat de gerealiseerde productie ten allen tijde integraal wordt verkocht, terwijl dat macro-economisch alleen het geval zal zijn als er evenwicht is tussen vraag (X*) en aanbod (X). En zo maakt de zowat complete micro-economische theorie continu fouten omdat ze haar vooronderstellingen verzwijgt. Micro-economie is de beste manier om kolossale fouten te maken. 

Een reactie posten

0 Reacties