(wie het wil lezen naarmate het vordert melde zich aan op politiek2@gmail.com en kan zo helpen mijn onderzoek te financieren)
De grondstelling die ik in dit boek, na deductieve analyse, zal verdedigen is tweeledig. (1) Hoe groter de graad van postmoderniteit in een land hoe meer de burger er te verliezen heeft en hoe groter de onzekerheid er zal zijn. (2) Hoe groter de graad van postmoderniteit in een land hoe groter de te maken kosten zullen zijn voor het in stand houden van de veiligheid.
Alvorens met de studie te beginnen moet er wel worden stilgestaan bij een artificiële vorm van onzekerheid die de overwegend Franse postmoderne filosofie verspreidde tussen 1970 en 1995 als zou het vergaren van cognitieve kennis onmogelijk zijn geworden. Hoofdstuk 1 behandelt dus de vraag hoe zeker wetenschap nog is en in hoeverre ze bewust wordt vervalst.
Een andere vorm van onzekerheid is de vraag over het bestaan van God. Hoe meer postmodern een land is hoe meer de burgers ervan overtuigd zijn dat er helemaal geen God bestaat. Hoe achterlijker een land inzake postmoderniteit is hoe meer de burgers ervan overtuigd zijn dat God wel bestaat (bijvoorbeeld in de islamitische landen) en hoe meer er van ongelovigen geëist wordt dat ze in de God van de islam gaan geloven (ook al is de God van de salafisten een andere God dan die van de sjiieten en vermoorden moslims elkaar onderling omdat ze in de verkeerde God geloven). Hoofdstuk 2 analyseert de verschillende godsargumenten en gaat na in hoeverre er nog een plaats is voor God binnen de wetenschap.
In Hoofdstuk 3 tot en met Hoofdstuk 6 worden de voornaamste bronnen van onzekerheid uitgespit aan de hand van de meest pertinente vragen die de postmoderne mens zich stelt. Die mens is bang voor de toenemende groep van allochtonen binnen de eigen gemeenschap, a fortiori voor die met een andere culturele en religieuze achtergrond dan die van de autochtone bevolking. Daarbij wint islamfobie het van multiculturele openheid. Met de vluchtelingencrisis uit Syrië en Irak nemen vragen toe als “Zullen die indringers wel met hun poten van mijn vrouw en mijn dochter af blijven?”, “Zullen die profiteurs straks mijn job niet afpakken?”, “Komen ze morgen niet mijn huis leegplunderen?” Dit wordt behandeld in Hoofdstuk 3.
Al even pertinent zijn de vragen rond economie en werkzekerheid. “Verlies ik morgen mijn job niet waardoor ik mijn hypotheeklening niet verder kan aflossen?” “Vind ik ooit nog wel een job nu ik al boven de veertig ben en net afgedankt?” “Krijgen wij jongeren straks nog wel een behoorlijke job (of zijn wij gedoemd tot een kutbaantje in het secundaire arbeidscircuit?” “Wat gebeurt er met mijn zuur verdiende spaarcentjes als morgen ook mijn bank failliet gaat?” “Zal de overheid straks mijn pensioen nog kunnen betalen?” “Wat gebeurt er morgen met mijn job als computergestuurde robotten mijn taak overnemen?” Al die vragen worden behandeld in Hoofdstuk 4.
Nog pertinenter zijn de vragen rond de stabiliteit van het gezinsleven. Nu huwelijken steeds minder lang stand houden, nu een begrip als huwelijkstrouw achterhaald klinkt, nu de seksuele normen steeds meer vervagen, nu bouwen onbetaalbaar is geworden voor éénoudergezinnen, nu het huwelijk ouderwets lijkt, nu steeds meer kinderen buiten het huwelijk worden geboren zijn veel gestelde vragen “Is mijn vrouw er morgen nog als ik thuiskom van mijn werk?” “Is mijn man achter mijn rug niet aan het flirten met één of andere lellebel op zijn werk?” “Wat moet er met de kinderen gebeuren als mijn partner mij in de steek laat?” “Hoe moet het nu met ons huis nu ik in mijn eentje de hypotheek onmogelijk nog verder kan aflossen?” Dit soort vragen komt aan bod in Hoofdstuk 5.
Op lange termijn rijzen er ook steeds meer vragen over de toekomst van onze planeet die we straks zullen doorgeven aan onze kinderen en onze kleinkinderen. “Hoe zit dat nu met die uitstoot van broeikasgassen?” “Wat komt er straks terecht van heel die klimaatconferentie in Parijs nu het Amerikaanse Opperste Gerechtshof de plannen van president Obama on hold heeft gezet?” “Waarom lopen steeds meer woningen onder water? Overkomt het straks ook mij?” “Is die opwarming van de aarde dan echt zo’n groot probleem als er wordt beweerd?” “Waarom werkt het ingevoerde systeem van ter beurze verhandelbare emissierechten van geen kanten?” “Waarom winnen we niet veel meer hernieuwbare energie uit de wisseling van de getijden?” “Kraakt mijn huis morgen langs alle kanten als er ook hier naar schaliegas wordt geboord, en wie vergoedt mij de opgelopen schade?” De onzekerheid rond de hedendaagse ecologische problemen in de postmoderne wereld zijn het voorwerp van Hoofdstuk 6.
Na de bespreking van de bronnen van onzekerheid behandelen de drie laatste hoofdstukken de bronnen van onveiligheid.
In Hoofdstuk 7 wordt stilgestaan bij de mogelijkheid tot oorlogsbeheersing in een wereld waar de global leader – de Verenigde Staten, producent van twee derden van alle wapens in de wereld en met een wapenarsenaal dat groter is dan dat van alle overige landen – al sinds 1950 de meest belligerente natie is. Daarbij wordt stilgestaan bij de rol van het fameuze militair-industrieel complex dat de Amerikaanse power elite (termen van de socioloog Charles Wright Mills) en de vaak virtuele macht van de Amerikaanse president. Ook wordt de werking en de efficiëntie van de Verenigde Naties in vraag gesteld. Meer dan zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog zwaaien de vijf overwinnaars (Verenigde Staten, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) er de plak en kunnen ze blijven zwaaien met vetorechten. En wat blijft er nog over van het VN Handvest nadat een trio oorlogsmisdadigers – John W. Bush, Dick Cheney en Donald Rumsfeld – zonder het geringste VN mandaat de compleet overbodige Tweede Golfoorlog zijn begonnen? Dringt het wel goed door tot de postmoderne mens dat de nagelaten puinhopen in Irak de ideale voedingsbodem waren voor het absolute kwaad in de wereld dat ISIS werd?
Hoofdstuk 8 buigt zich over de erg complexe problemen van het terrorisme en over de zeer verschillende verschijningsvormen daarvan. Het toont de complete zinloosheid aan van de zogenaamde War on Terror. Er wordt gezocht naar meer efficiënte manieren om terrorisme beheersbaar te maken en hoe die in de postmoderne wereld kunnen worden geïmplementeerd. Het behandelt ook het probleem van het staatsterrorisme en van de over reaction bij de bestrijding van terrorisme.
In Hoofdstuk 9 wordt het fenomeen “criminaliteit” grondig geanalyseerd. Er wordt gezocht naar een universele verklaring van criminaliteit. Als verklarende factoren worden de dalende informele sociale controle, de stijgende deprivatisering, de strafkans, de pakkans, de falende socialisering en acculturatie van allochtonen, de gemiddelde strafduur, gestegen werkloosheid, enzovoort, opgevoerd. Het hoofdstuk bevat inderdaad een compleet criminometrisch model, uitgebreid tot een sociometrisch model, met een vijftigtal vergelijkingen – model dat ik in 2007 voor Nederland ontwierp, gebaseerd op statistisch materiaal sinds 1950, en dat ondertussen een updating kende. Van elk van de verklarende factoren werd de elasticiteit gekwantificeerd. Het model kan gebruikt worden om zonder verhoging van veiligheidskosten het keuzevraagstuk op te lossen welke veranderingen in de instrumentele variabelen nodig zijn om de criminaliteit te minimaliseren. Het geeft ook een verklaring waarom een stijging in de graad van postmoderniteit tot een veel forsere stijging van de kosten voor veiligheid moet leiden. Ook geeft het duidelijk aan waarom een meer repressieve aanpak niet leidt tot een daling van de criminaliteit, maar tot meer recidive.
Omdat postmoderniteit een onderdeel van de sociale dynamica is en omdat politieke beslissingen vrijwel geen invloed hebben op de erg complexe sociale dynamica, is een strijd tegen de postmoderniteit, zoals overwegend conservatieve politieke groeperingen die menen te kunnen voeren, verspilde energie. Het demografische luik van de postmoderniteit, (weergegeven door de dalende gemiddelde gezinsgrootte, het dalend aantal huwelijken, het stijgend aantal echtscheidingen, het stijgend aantal buitenechtelijke geboorten en het stijgend aantal allochtonen van de tweede en de derde generatie) ontsnapt aan politieke controle. Zo heeft het verbod op echtscheiding de opgang van de postmoderniteit niet kunnen afremmen, noch in Italië waar echtscheiding tot 1970 verboden was, noch in Portugal (1975), noch in Spanje (1981), noch in Ierland (1995), noch in Malta (2011). De Filippijnen zijn met Vaticaanstad het enige land waar echtscheiding nog steeds verboden is. Jammer genoeg is het beschikbaar statistisch materiaal te beperkt om voor dat land na te gaan welke invloed het had op de graad van postmoderniteit. Maar ook de strijd tegen het gebruik van roesmiddelen faalt binnen de genotmaatschappij. Het blijft er dweilen met de kraan open. Conservatieve politici dienen zich te realiseren dat een terugkeer naar de “propere samenleving” van vroeger weinig meer is dan een natte masturbatiedroom. Je kan net zo goed decreteren dat stenen voortaan naar omhoog moeten vallen. Het wordt tijd dat politici de postmoderniteit als een gegeven gaan aanvaarden in plaats van het met lapmiddelen te willen bestrijden.
0 Reacties